Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/432

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Begaf zich hierheen tot de bevelen Uwer genade, toen twee Hollandsche heeren hem hebben aangesproken en met zich gevoerd.'

»Sir William Russell!”

»Is teruggegaan, als ik Uwe lordschap gezegd heb, toen men hem weigerde met zijne dienaren.”

»Voor »t minst zal toch een van de beide Clarks tot mijne orders zijn?”

»Ook die zijn niet hier, Mylord! Zij zijn nevens den bisschop en zijn gevolg gehuisvest in één der verlaten kloosters.”

Bij ieder antwoord van North was Leycester’s stem van heftigheid tot toorn, van toorn tot woede gestegen, en zijne gebaren werden telkens levendiger en wilder. Daar was ook in waarheid een samenloop van omstandigheden, geschikt om een lankmoediger geest dan dien des Graven tot woede te tergen.

Arthur stond schuchter en deemoedig luisterend naar »t eindbevel zijns meesters, daar ieder antwoord van North als een tegenbevel klonk.

»Ferney en mijne dienaren moeten toch hier zijn, dit weet ik!” hervatte de Graaf, die geene nieuwe vraag wilde wagen. »Maar die lieden zijn geene tale machtig, om zich van de Hollanders te doen verstaan.”

»Heeft Uwe Excellentie een woord aan de Hollanders? vertrouw het mij toe, ze zullen het hooren dat beloof ik hun!” riep North.

»Neen, baron! in zulke brandstof werpt men geen brander als gij. Dat ik ook Douglas naar Utrecht liet gaan en Aty van mij gezonden heb? Had ik toch meester Daniël den Burggraaf met mij gehouden!”

»Wat beveelt mijn genadige Graaf!” riep deze, die op dat oogenblik binnenkwam.

»Vooreerst ons te zeggen, hoe gij hier zijt!” hernam Leycester, en wierp een zijdelingschen blik op North.

»Ik had Uwer Doorluchtigheid ietwat van aanbelang mede te deelen, dat u diende bekend te zijn, aleer Uwe genade zich naar het feest begaf, en dus begrijpende dat ik mij haasten moest, zoo keerde ik mij herwaarts zonder eerst mijne herberg op te zoeken. Niemand van Uwer Excellentie’s dienaren vond zich in de galerij, zoo wachtte ik daar tot ik kon worden aangemeld. Daar hoorde ik door de opene deur uwe stem, mijn genadige