Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/437

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het zijn kan, genoegen te geven. Doch het is niet op dit oogenblik de grootste oorzaak van wantrouwen, dat hier is heerschende; er is eene aanleiding tot dadelijke vreeze. Zekere groote kooplieden, die veel communicatie houden met die van Antwerpen, hebben in den loop van den middag bericht ontvangen, dat de Koningin onderhandelingen heeft aangeknoopt tot een vrede met Spanje!'

Dit woord bracht eene heftige beweging op de trekken van alle aanwezigen. Leycester werd doodsbleek. Hij sloeg de armen kruiselings over de borst en hij riep uit:

»O, mijn God! en dat weten ze hier?”

»Uwe lordschap wist dit dan reeds?” vroegen Sidney en Leoninus tegelijk, met eene verwondering, waarin zich zooveel misnoegen mengde als hunne eerbied hun toeliet tegenover den Graaf uit te drukken.

»Ja, mijne heeren!” antwoordde Leycester, »ik wist…, maar er zijn geheimen, waarvan het noodig is, dat slechts één ze weet, en deze tijding achtte ik van die soort te wezen.”

»Mylord! Graaf!” sprak de Kanselier, en iets als een somber verwijt klonk in zijn toon, »zoo moet ik dan toch voor waar houden eene onderstelling, die ik bestreden heb met al de kracht mijner overtuiging, en die ik hield als eene booze uitvinding van Uwer lordschap’s vijanden?”

»Welke onderstelling, sir? wees duidelijk en, zoo het zijn kan, snel, want het schijnt hier mijne eer te gelden!”

»Een deel van de Amsterdamsche grooten houden het er voor, dat Uwe genade zelve niet vreemd zoude zijn aan het onderwerp van dien vredehandel, en dat zij daarin deelneemt in naam van de Nederlanden, en dat…”

»Wel genoeg, mijnheer de Kanselier! Nu eerst zie ik, dat de Koningin nooit beteren weg kon gegaan zijn, om mij te benadeelen in eer en al, om mijn ganschen ondergang te bereiden, en dien van dit land! Vrede met Spanje! Jezus! God! Sir! zoo er ééne gedachte daaraan in mijn hoofd kon opkomen, ik zou mij zelven vervloeken als een hoogverrader aan het land en aan de heilige religie, die ik bezworen heb voor te staan. Vrede met Spanje! vrede met de slaven van Rome! Op mijner ziele zaligheid! zoo mijne hand ooit de pen opneemt, om daarvoor mijn naam te zetten, dan geve ik hierbij den minste uwer de vrijheid mij die hand af te kappen!”