Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/441

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De aanwezigen waren getroffen over dit besluit van den Graaf, en toch was het kennelijk dat allen er het noodzakelijke van inzagen. Toch naderde Sidney Leycester, en sprak smeekend:

»Mylord! mijn oom! dat dit bevel uitgevoerd moet worden voele ik, alleen ik bidde Uwe lordschap, laat ik het niet zijn die daartoe gebruikt word. Onze graad van verwantschap, en dat men mij houdt voor zijn mededinger in de gunst Uwer genade, maken het mij niet mogelijk een strengen maatregel tegen den Lord uit te voeren; dat stuit mijn gevoel van kieschheid, en ik vreeze zeer, dat het toch daartoe zal moeten komen.”

»Ah, sir!” zeide Leycester scherp, »ik begrijp u! u den gouverneur van Vlissingen is zulke dienst te gering, en de ongenade der Koningin drukt u licht wel genoeg, om u niet te vergrijpen tegen den kleinen Essex, dien zij begonnen is te onderscheiden.”

»Neen, Mylord!” hernam Philips, en een edele gloed schitterde in zijn oog, »de ongunst der Koningin zou meer billijk moeten zijn om mij ernstig leed te geven, en zij zal mij niet hinderen verder Uwer lordschap’s daden te steunen en uwe belangen voor te staan, waar ik kan met raad en daad; en wat mijn rang aangaat, als uw bloedverwant en als uw onderdaan heeft Uwe Excellentie zoovele rechten op mij, dat geen dienst mij te gering zoude zijn, alleen deze…”

»Nu ja! dat ’s weer een inval van uw romanesken zin,” viel Leycester in de rede, »wat zegt gij, Leoninus?”

»Ik zou wel moed nemen bij Uwe Excellentie sir Philips bede te ondersteunen,” sprak Leoninus. »De edele heer Sidney is wel gezien bij grooten en volk, en weet met de Hollandsche heeren om te gaan, dat mag Uwe lordschap van te goeden dienst zijn bij het banket op het stadhuis, om niet zonder schade uw heer neef van u te zenden, niet wetende wanneer Zijne Edelheid kan terug zijn.”

Nog niet recht had de Kanselier uitgesproken of drie stemmen verhieven zich ernstig en smeekend in de bede: »Mylord! genadige Graaf! ga niet naar dat feest!”

Het waren North, de Burggraaf en Arthur die haar uitspraken.

»En waarom zou Mylord niet naar het feest gaan?” vroeg Sidney, »zoo onzen edelen Lord gevaar dreigt, het is dáár niet meer dan elders.”

»En toch hebben de heeren gelijk,” begon Leoninus, »die ons