Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

provinciën redding zochten door de vlucht. De Schelde voerde zoo licht af naar Zeeland, van uit Zeeland was de overtocht naar Engeland zoo licht te doen en had zoo weinig hindernis, en men werd er zoo gastvrij ontvangen en met zooveel hulpvaardige liefde opgenomen, reeds onder Eduard VI, maar het meest wel onder Koningin Elisabeth, die zelfs de verspreide Londensche gemeente der Nederlandsche Hervormden terugriep en herstelde, nadat ze om Maria’s dwangbestuur ook voor eene poos uitéén was gedreven. Zulke gemeenten bestonden er daarna niet enkel te Londen, maar ook daar buiten, te Sandwich, te Colchester en eene zeer aanzienlijke zelfs te Norwich.

Maar die toelating en die bescherming van die vorstin voor deze uitgewekenen was toch altijd een vreemd verschijnsel. Wij spreken niet, hoe hare voorzichtige staatkunde zich toen reeds waagde aan zulke bewijzen van partijdigheid voor de oproerige onderdanen van Spanje; want dan zouden wij ter anderer zijde, in diezelfde staatkunde redenen genoeg vinden, die haar tot die bescherming bewogen; maar van Elisabeth, hoofd der Engelsche Episcopale kerk, van Elisabeth, strenge voorstanderes van bisschoppelijke waardigheid en vormen, van Elisabeth, strenge vervolgster der puriteinen in haar eigen rijk, tegenover deze Hervormden, die meest Calvinisten waren, eene sekte hare Puriteinen vrij gelijk, en even weinig rekkelijk van gevoelens, even vasthoudend in beginselen, even weinig verdraagzaam voor ruimere inzichten, even vijandig tegen alles wat naar vroegere Roomsche vormen zweemde en van wat menschelijke oppermacht scheen in de zaken der Kerk, van die Elisabeth, die gehuwde geestelijken haatte, en zich nog lange niet van altaar en crucifix kon ontdoen, was dit zeker eene vreemde en ongelijkmatige handelwijze, die niet uit haar zelve alléén moet zijn voorgekomen.

In haar raad had zij mannen, die der Puriteinsche sekte waren toegedaan: de man, die het meest in hare vorsten- en vrouwengunst deelde, voelde sterke toeneiging tot hunne belijdenis; Leycester was het, die, waar hij kon, in het heimelijk die landgenooten, die hij geloofsbroeders heette in zijn hart, beveiligde en beschermde, en die meer openlijk, als een goede raad der staatkunde en der menschelijkheid, durfde spreken en werken in het belang der vreemde broederen. Liet zijne politiek hem niet toe, zich persoonlijk bloot te geven als de vriend hunner beginselen