Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet meer, en er was wel zeker geene hope te bouwen op de verzoenlijkheid, noch zelfs op de billijkheid der beleedigde partij, en er was geene andere hoop meer dan op eene vreemde hand: op den Graaf van Leycester, door wiens komst de hooge Raad van regeering van zijne rechten verviel, of die voor het minst met hem zou moeten deelen.

De Graaf van Leycester was reeds in Engeland voorloopig opmerkzaam gemaakt op Treslong’s geding, en wel zeker had hij beloofd er in te voorzien; maar was het gezegd, welke zijde de Graaf van Leycester zoude kiezen; — hij, die als vreemdeling inkwam in dat land, als de aftredende regeering hem hare grieven zoude mededeelen. — De Graaf van Hohenlo had wel beloofd tusschenbeide te treden, maar Barbara Boots had het wel juist uitgedrukt, na het banket kon het den Graaf vergeten zijn onder de dampen van den wijn, en morgen hadden licht de vijanden het oor; en hij was dus niet te vreemd, de ongewone zijdelingsche maatregel, waartoe de edele vrouwe van Treslong zich moest vernederen, om haar echtgenoot zoo niet de eere dan voor het minst de vrijheid terug te geven, en het was dus wel zeker zóó ver gekomen, dat de tusschenkomst en de herinnering eener Barbara Boots niet overtollig konden heeten, sinds men te strijden had tegen een Zomer met vrienden als een Hohenlo. Haar ruwe ijver die zich niet schroomvallig zou laten binden door vormen, noch terugzetten door vreeze voor onheusche afwijzing, was wel het beste wapen tegenover lieden, die alle vormen hadden overtreden, en die willekeur niet eens wisten in te kleeden in hoffelijkheid. De zedige vrouw van rang, mocht ze duizendmaal lieftallige gemalinne zijn en juist omdat zij het was, omdat zij hare waardigheid had op te houden, kon zich aan dat alles niet wagen, kon zich persoonlijk niet tot daartoe vernederen; maar sinds het eens zóóver gekomen was, dat men onderhandeld had met een cipier David Zomer, was het geen val meer, maar eene oprichting, dat men zich toevertrouwde aan Barbara Boots.




II.

JACOBA SLAAPT.


Het was vijf ure na den middag; bij de korte winterdagen en de somberheid der huizen was een kunstlicht op dat uur even-