Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/88

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

„Is die master Douglas dan in waarheid een heer van beduidenis bij de volgelingen van Mylord?” vroeg de kastelein, verdrietig en onrustig het voorhoofd wrijvende.

»Dat geloof ik!” hernam Ferney, die zekere beweging makende met de oogen en onderlip, »die meer beduidt bij sommige lieden dan vele woorden.”

»Als die dan nog komen moet, klimt mijn nood, — op zulk een is niet meer gerekend,” hernam de kastelein, met stijgende onrust.

»O! laat dat de zaak niet zijn! aan dezen zal Mylord wel eene van zijne eigene kamers afstaan, tot de eerste ongelegenheid voorbij is.”

De oogen van Steven Paret glinsterden van voldoening, toen hij den persoon, op wien hij zich beroepen had, dus als in gunste en gemeenzaamheid bij den Graaf hoorde afschetsen, en hij vergiste zich niet in de uitwerking die hij wachtte van dat woord; want de kastelein dien wij nu als een weerbaar en voorzichtig man hebben leeren kennen, bleef nog eenige seconden nadenken en sprak toen tot hem:

»’t Is wel zeker dat noch uw beschermer, noch gij zelve begrepen zijn in de gastvrijheid, die mijne Heeren de Staten van Holland, mijne meesters, den Graaf Leycester aanbieden, meester Steven Paret! maar alevel zult gij logies hebben zoo goed als ik het u kan geven, al zou ik u huisvesten in mijne eigene woning. Ik wil mij geen ondank verdienen bij den nieuwen heer, door voor ’t hoofd te stooten wie van de zijnen wezen mogen, of hem waard. — En hier is mijne hand, wees zonder achterdenken, bid ik! over mijne rauwe taal van daareven: een man, die mijne lasten heeft, mag men een kregel woord, in gauwigheid uitgesproken, niet te oevel duiden!”

»Die kwalijk neemt is een dief!” zeide Steven, te meer verheugd over die uitkomst, daar er oogenblikken waren geweest waarin hij daaraan wanhoopte. Huisvesting te vinden was voor hem nog minder hoofdzaak, dan die te vinden in de nabijheid der personen, van wie hij zijne fortuin hoopte, en waaraan hij tot hiertoe verbonden was met zoo onvaste ragdraden, dat ze gebroken konden zijn zoo ras ze hèm uit het gezicht verloren; juist daarom was het hèm van zooveel belang in hunne nabijheid te zijn, ter herinnering.