Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/99

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mij geven kunnen, en toch — toch strekt zij niet altijd” — voegde hij er somber bij.

Philip Sidney schudde zachtkens het hoofd.

»Dit is geen gesprek om voort te zetten, ten aanhoore van dezen;” — fluisterde hij hem toe — „maar wij zien elkander weder; is het niet zoo?”

Douglas knikte zwijgend, en na een handdruk wendden zij zich van elkander af.

»Nu zullen wij Mylord toch welhaast zien, niet waar, mijne heeren?” vroeg Sidney met eenig ongeduld.

»Dat is niet waarschijnlijk, sir Philip!” sprak Essex, „mij dunkt wij hebben in dezen stond eer zonsverduistering te wachten dan dageraad,” en zijn blik richtte zich met ondeugende scherpheid op Douglas.

Op hetzelfde oogenblik trad een page van den Graaf binnen en naar Douglas toe, met het bericht, dat Mylord naar hem gevraagd had.

»Ik volg u, Arthur!” zeide Roger, en verwijderde zich met hem.

»Heb ik het niet gezegd dat de schemering nog langer zoude aanhouden?” lachte Essex, „gij, sir Philip! kent de nevelen nog niet die ons somwijlen de zon verhullen.”




V.
DE GRAAF VAN LEYCESTER VOOR HET EERST.


Zooals wij begrepen hebben, had de Graaf van Leycester zijn tocht vanVlissingen naar Dordrecht vervolgd, als vooruit bepaald was; de overige steden van Zuid-Holland doorgetrokken tot naar ’s Gravenhage, waar hij den 7 Januari was aangekomen, en zooals de welkomstfeesten waren aangevangen te Vlissingen, hadden ze zich herhaald en verdubbeld bij iedere schrede die hij verder deed; zijne gansche reis was niets geweest dan één enkele triomftocht, eene ruischende reeks van jubelgalmen, waaronder men hem voortleidde; als een dampkring van wierook en hulde waarmede men hem omgaf. Het was een lange roes van opwinding, waarin zijne toejuichers den Graaf bedwelmden en waarin hij voorttuimelde tot aan ’s Hage toe, waar het einde dit werk der onvoorzichtige overdrijving ongelukkig kroonde, waardig den on-