Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zwijg, Philip! en houd u onzijdig!” hernam Leycester. »Ik heb mijne redenen hiervoor!”

De verrassing onder de hovelingen was minder groot dan men denken zoude; zij waren met de clairvoyance hunner natuur op zulk een einde bedacht geweest; maar Essex, wien deze uitkomst boven het hoofd had gehangen, zonder dat hij het vermoed had, was als uitzinnig van ontzetting; zijne oogen schoten vlammen, en zijne lippen werden blauwachtig bleek van toorn; hij bleef staan zooals hij stond, Leycester den rug toegekeerd, en met beide handen zijn degen vastgeklemd. Reingoud sloeg zijn arm om hem heen, en fluisterde hem in ’t Italiaansch zachte woordekens toe, om zijn spijt te matigen. North naderde hem, en voldeed hoffelijk, maar met vastheid, aan Leycester’s bevel.

Daar keerde de jonge man zich op eenmaal tot den Graaf vuurrood van toorn, met tranen van spijt in het oog:

»Graaf! is het de luitenant-generaal van Harer Majesteit’s hulptroepen of de Gouverneur-Generaal der Nederlanden, die mij den degen vraagt?”

»Dank den Hemel, zoo ik aan die beiden niet denke,” riep Leycester, »en hier handel, als de echtgenoot uwer moeder, en uw wettige voogd, Foolish boy!” hernam Leycester.

»Ziedaar, North! zoo wij in Engeland waren, zou ik u meer moeite geven!” riep de jonge Graaf; en aan den arm van den baron verliet hij haastig de zaal.

»Een verwenschte rebellische knaap,” sprak Leycester binnensmonds. »Hij spreekt woorden, om zich te doen hangen. Had hij niet zijne moeder… En nu, dat is voorbij, neef! zeg gij ons iets lustigs!”

»Ja, Mylord! maar allereerst…,” en hij scheen, zacht sprekende, weder Essex’s voorspraak te zijn, doch Leycester riep luid en met hoogheid:

»Niet meer hiervan, neef! Ik zeg u, ’t is niet om die uitdaging, dat dit geschiedt.”

»Neen! neen! zoo is ’t; hij lijdt om andere zake. Ik voele; ik wete; ik heb deel aan zijne schuld. Houd mij niet onschuldig, Mylord. Ook ik ben gemoeid in dat tweegevecht!” Het was Douglas, die, als eene verschijning oprijzende uit zijn hoek, zich nederwierp aan Leycester’s voeten.

»Nu, bij God! als die er zich ook al in mengen komt, zie ik