Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/133

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het Hof te ’s Hage. De jonge Lord, die reeds beschikken kon over een gedeelte der inkomsten van zijn vaderlijk erfgoed, en tegelijk door de moederlijke liefde der Gravin van Leycester ook van haar goud werd bedeeld, had ze laten inrichten, met al de weelde van den tijd en naar zijn eigen grilligen, doch fijnen smaak. Hij had zijne sofa met zijden kussens, zoo goed als Leycester, zelfs zijn kapspiegel met geciseleerd zilveren lijst, mollige tapijten, die de ruwe wanden dekten, eene kleine garde-robe in schildpad, die Elisabeth zou benijd hebben, en allerlei kleine meubelen en toilet-sieraden in ivoor en peerl d'amour, somwijlen met zilver ingelegd of beslagen. En al had hij dan nog niet het recht, om den ridderlijken degen te dragen, overal hingen de keurigste en sierlijkste wapenen van allerlei soort, en die er ernstig genoeg uitzagen om een vijand ontzag af te dwingen.

Maar wat wij met meer verwondering vinden, bij een wilden lichtzinnigen knaap, als deze, zijn de boeken op zijne tafel: ernstige boeken, van wijsgeerte en godgeleerdheid, het belangrijkste ook, wat er in poëzie en in letteren toenmaals bekend was; dat wij er zelfs een Bijbel vinden op een prachtig bidgestoelte; een Bijbel, die gebruikt wordt evenzeer als de boeken, zoo vaak de luim van den jongen Graaf het met zich brengt; maar wij moeten indenken dat die wilde overmoedige knaap de Graaf van Essex was, en dat op zijn zeventiende jaar reeds al de kennis, al de kracht, al de edelmoedige deugden, en al de fiere ondeugden bij hem in knop lagen, die hem later tot dien schitterenden, dien romanesken, dien benijden man zouden maken, die Elisabeth heeft bedwongen, gekweld en getrotseerd, en die zich toch ten laatste in vromen ootmoed zoude buigen onder de vernedering van een schavot. Essex, de trotschste en vermetelste aller menschen, was toen reeds dezelfde, die geen erger vijand had dan zich zelven; dat wil zeggen dan zijne deugden en ondeugden beide, die hij beide nooit recht op zijn pas wist te besturen, zoomin als zijn vernuft, zijn scherp vernuft, dat Elisabeth soms zoo bloedig heeft gewond. Dit stout en sprekend karakter zou ons tot meerdere beschouwingen verleiden; doch wij hebben niet met den rijperen man te rekenen; — wij hebben den aankomenden jongeling vóór ons, in al het wilde vuur eener ongetemde jeugd.

De jonge graaf heeft zich neergeworpen op zijne sofa, en heeft