Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

V.
DE VIERDAG VAN ST. JORIS.


De Graaf van Leycester had zich voorgesteld, den dag gewijd aan St. Joris, den schutsheer en het voorbeeld der ridderen van den Kouseband, in Utrecht met plechtige feesten te vieren. Even te voren had hij eenige plakkaten gemaakt, »daar de Staten niets tegen hadden,” zegt Hooft. Dat was zeker veel; want de Staten hadden zeer licht iets tegen de plakkaten van Leycester. Deze nu waren verordeningen tegen den uitvoer van paarden, die onmisbare middelen in den oorlog, door de winzucht der Hollanders den vijand afgestaan; — en eene andere, niet minder noodzakelijke, ter handhaving van stipte krijgstucht, waarvan ten zelfden dage door den Graaf, in een licht soldaten-oproer, onder zijne eigene slecht bezoldigde Engelschen eene strenge toepassing werd gemaakt. Op den dag van het feest zelf was alles in rust, en de Graaf voelde zich beter dan ooit gestemd, tot het vieren van vroolijke en openlijke feesten, daar eenige zijner beste wenschen voor het belang van Nederland waren vervuld. De schrandere en edele Willoughby was teruggekomen van zijn gezantschap naar Denemarken, met de beste beloften op ondersteuning van die zijde. Want wij mogen niet voorbijzien, dat de Graaf over de buitenlandsche staatkunde gedurig zijne zorge liet gaan, en telkens trachtte, die verbintenissen aan te knoopen, die hem het meest voordeelig schenen voor den Staat. Sir William Pelham was eindelijk aangekomen uit Engeland met versche troepen; die Pelham, op wiens inzichten in den krijgsraad, en op wiens arm in het veld de Graaf zulke hooge verwachtingen had gebouwd, zoover de kansen van den krijg door beleid waren te verbeteren. Men had den besten moed op het behoud van de belangrijke vesting Grave, en in de laatste weken had men zelfs ernstige voordeelen op den vijand behaald. De man, aan wien men deze laatsten voornamelijk dankte, was Maarten Schenk, een moedig en krachtvol krijger, een streng en behendig uitvoerder van stoute ondernemingen, uit den laagsten stand tot den hoogen rang van bevelhebber opgeklommen door werkelijke verdienste en persoonlijken moed; die niet opgehouden had met rusteloozen ijver werk-