Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tende, dat de jonkvrouw eene fortuin in de schale heeft te legen, die wegen kan tegen hooge geboorte?”

»Neen, Mylord! Neen! Zeg dat niet! Want armhartig goud kan nooit gewogen worden tegen een hoogen naam!”

»Maar als er van eene schoone bruid sprake is,” sprak Leycester glimlachend, »wordt dat medegerekend! Ik voor ’t minst; oordeelde dus voor u, en heb Lady Leycester daarvoor gewonnen: uw harte-wensch is u toegestaan! Gij kunt de jonkvrouw Leoninus huwen!”

»God beware ons, Mylord!” riep de jonge Graaf, gloeiend rood van verlegenheid en ergernis. »Dus was het niet gemeend! Dat kan Uwe lordschap niet bedoelen!”

»Zeer zeker bedoele ik het dus,” hervatte Leycester, met moeite zijn ernst bewarende;” meer nog: wij bevelen het! Als men zich het harte heeft gewonnen eener jonkvrouw van deugd en goede geboorte; — als men haar trouwe heeft beloofd, houdt men die als eerlijk ridder, al mocht ze niet van hoogen rang zijn!”

»Al ware ze vorstin of koningin, en zoo schoon als Cleopatra, ik zou dat niet! Heavens! Mylord! Bedenk doch! Zulke boeien op mijn zeventiende jaar! Mylord! dit alles is scherts! ik zwere, nooit weer naar het meisje om te zien; maar wil schielijk zeggen, dat dit u geen ernst is!”

»Deze vrome jonge doctor had het voor ’t minst als hoogen ernst bedoeld!” sprak de Graaf, nu terugtredende en op Gideon wijzende, dien hij tot hiertoe met zijne hooge gestalte als beschaduwd had.

»Mijn God! Gideon Florensz! Dat is wèl van dezen; nu begrijp ik alles!” riep de jonge Graaf met een schaterenden lach; doch den jongen geleerde aanziende, werd hij bleek, bracht zich de hand aan het voorhoofd, ging naar hem toe en vroeg, met iets scherps in de stem: »Waarom hebt gij dat gedaan? Men zegt, dat gij het meisje bemint!”

»Het was, om haar den man te geven, dien ik wist dat zij liefhad, en dien ik meende, dat zij zou kunnen achten!” sprak Gideon. »Het was om uw levensgeluk te verzekeren met het hare!”

De jonge Graaf schudde het hoofd met eene wonderlijke vereeniging van losheid en zwaarmoedigheid.

»Neen, sir! gij zoudt dat nobele doel daardoor niet hebben