Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/197

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Leycester nog niet in zijn meesterschap over zich zelven, en hij wist nog niet, hoe gevaarlijk bij dezen was die diepte van ingebonden drift; maar had hij bij zijn stout spreken ook nog de stoutheid gehad, den Graaf aan te zien, dan zeker zoude hij geschrikt hebben en teruggebeefd voor dien onheilspellenden gloed, die daar lichtte uit dat oog en die dreiging, die sprak van dat zwaar geaderd voorhoofd, juist bij de kalmte der woorden.

Leycester murmelde alleen een: vilanous knave!” tusschen de tanden, toen hij was heengegaan; liet zich daarop een livreimantel reiken en een eenvoudigen barret, en verliet het Duitsche Huis te voet en onverzeld, door een der uitgangen in den tuin.

Reingoud, die ditmaal mede den Staatsraad had bijgewoond, was, in tegenstelling van zijn meester, daaruit teruggekomen, zegevierend en met schitterende oogen. In waarheid! hij had alles verkregen, wat hij wenschte. Macht over de geldmiddelen, dat was bijna meesterschap over het land; zijn ambt als tresorier gaf hem te beschikken over een ruimen cirkel van ambten en bedieningen, die hij allen vervullen kon door zijne afhangelingen, of die het worden zouden. Het gaf hem, als hij had weten door te dringen, voortaan zitting in den Staatsraad, en beloofde hem dus de zegepralen van zijne geniale slimheid of stout vernuft op de gemoederen en ontwerpen der anderen. Zijne heerschzucht was die diepe en zeldzame, die, nog grooter dan zijne eerzucht, veeleer joeg naar de daad van het meesterschap, dan naar den klank van den hoogen titel, die het schijnt te onderstellen. Hij vergenoegde zich gaarne, de tweede te heeten, mits hij de rechten van den eerste mocht overweldigen. Zoo vinden wij hem niet aan het hoofd der Kamer van financiën, dat hij had kunnen verkrijgen zoo goed als het andere; maar vinden wij er hem op zediger plaats, hij zou van dáár regeeren als onbepaald heerscher. Nieuwenaar het hoofd en de Burggraaf als auditeur waren zijne âmes vendues, die hij leidde met zijn oog. Zoo Buis aannam, behoefde hij van dezen niets minders te wachten. Kiligrew, een eerlijk en oprecht vriend van Leycester, deelde diens onbepaald vertrouwen. Reinaard van Azewijn, heer van Brakel, en Joost Teeling waren zeker zijne vijanden niet; hadden zij anders hunne ambten gekregen? Sebastiaan Losen moest toch de