Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/212

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den uitgevoerd naar Braband? En St. Joris is mijn getuige, van hoe groote wichtigheid die zijn in den krijg!”

»Die lieden, mijn vorst! zoo Gereformeerd als ze zijn, zouden het paapsche vagevuur weer opstoken, als zij het brandhout mochten leveren.”

»Begrijpt gij u, hoe die Hollandsche heeren dus stout hebben durven zijn in den raad?”

»Volmaakt goed, mijn nobele meester! Zij zijn door den advocaat geïnstruëerd op zulker wijze, dat hij hen door de Staten van Holland heeft laten aanschrijven, om zich niet te laten gebruiken tot commissiën oft devoiren, die hen buiten den Staatsraad hielden, opdat daar geene resolutiën mochten doorgaan, schadelijk voor het gewest; ik heb het schrijven zelf gezien! in de handen van Losen!”

»Diezelfde Staten hebben de vermetelheid gehad, zich tot Kiligrew te wenden, om intercessie op mijne besluiten, hem opzoekende tot in mijne voorzaal!”

»Prouninck heeft mij gezegd, ze waren te zijnen huize geweest, en met oorlof, Mylord! hoe heeft de raadsheer hen gehandeld?”

»Loffelijk! Gij begrijpt, hoe het hem belgde. Hij heeft ze duchtig gereprimandeerd, en ten leste gezegd: dat ze zich rustig zouden houden; dat het naar den Zondag ging, en dat ze aan God moesten denken!”

»Dat heet ik religie te pas brengen in ’t gemeene leven!” glimlachte Reingoud.

»En dat alles nu, omdat ik den Graaf van Culemburg in den Raad heb gebracht; — omdat wij eene vrije financie-kamer hebben willen en eene onafhankelijke admiraliteit, en omdat gij de lorredraaiers straffen wilt, niet meer aan ’t lijf, doch in de beurze. Dient dan dit alles niet te geschieden? Is de foute daarvan niet lange reeds gevoeld? Durven ze mij niet voorwerpen, dat ik dus handele tegen het tractaat met de Koningin? Ik vrage u, houde ik de souvereiniteit hier; al of niet? Geeft mijne opdracht mij al of niet recht te doen, wat ik deed? Ben ik één van de hunnen, om aan hunne instructiën gebonden te zijn? Gij glimlacht! Gij glimlacht, Bij God! Wat beduidt dat, heer van Couwenburch?”

»Ik moest zuchten en mij op de borst slaan, Mylord! Ja, nu