Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/226

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

pensionaris, heer Jacques Reingault! En ik zal niets vergeten en niets ontzien, als gij krijg wilt in plaatse van vrede!”

Zij was opgestaan; hare houding was dreigend; hare stem beefde, maar die was luid en schel:

»Gij kiest een passend oogenblik om mij te trotseeren, voorwaar!” hernam hij, altijd koel en trotsch. »Dat alles kan niet uitloopen, dan op uwe eigene ruïne; ik ben hier almachtig; die er minst op denken, zullen dat het eerst ondervinden; en als gij een mannen-wapen tegen mij opneemt, zal ik vergeten, dat ik krijg voere tegen eene vrouw!”

»Overzeker, heer! overzeker!” riep zij. »Dat hebt gij bij uw aanval vergeten. Hadt ge anders zoo straks mij het harte doorboord met woorden, die snijdender waren dan zeisen? Maar ik wete, hoe het toekomt: gij hebt nieuwe passiën en acht mijne liefde onnut, willende die dooden door koude. Ik weet, dat gij eene vrouwe in uw huis hebt, eene jonge vrouwe, die gij mint, die gij viert, en daar ge mij voor vertreedt. Maar zoo wete ik, hoe wrake te vinden!” En zij voer voort met dreigingen en verwijtingen op een toon, die telkens scheller werd; en de herinnering aan Jacoba deed Reingoud rillen; de mogelijkheid, dat de kreten van dien hartstocht tot haar mochten doordringen, dat die vrouw werkelijk zich wreken mocht in haar, deed hem plotseling een koud zweet op het voorhoofd komen; en waar hij anders koel zou gebleven zijn, greep hem doodsangst aan voor Jacoba. Tot elken prijs moest die vrouw zwijgen, en zich matigen voor ’t oogenblik en op het oogenblik. Op eens wierp hij zich met een woord in den bruischenden stroom harer redenen; noemde enkel haar naam. »Marguérite!” sprak hij; maar met eene stembuiging, met een blik, die de arme plotseling deed zwijgen; zij zag op, als ontwaakte zij uit een droom, en met beide handen de zwarte lokken van voor de oogen wegschuivende vroeg zij zacht en verrast:

»Gij zegt iets, Jacques?”

»Marguérite!” vervolgde hij iets strenger. »Gij moet mij wel sinds lange uit het harte hebben verdreven, om dus ganschelijk mijn aard te vergeten! Het moest u nog geheugen uit vroegere dagen, hoe ik bovenal zachtheid eisch in de vrouw! Hoe ik die eerder vrage dan schoonheid! Te meenen van een man, als mij, door dreigingen te verkrijgen, wat zich