Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/363

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zien wezen, of hare zielsstemming de proef konde doorstaan, de harde proef der aanraking met de wereld, dan of dit alles slechts was geweest eene opwinding der verbeelding, eene begoocheling van het hart, eene misleiding van het gevoel; of zij nu werkelijk een staf in de hand had gekregen en een vast anker der hope, en of zij met waarheid konde zeggen: »Niets kan mij scheiden van de liefde van Christus, en al het andere is mij niets geworden!” want zie! een rumoer van stemmen en voetstappen verhief zich in een der zijlanen; zij verbeeldt zich, dat het nadert, en zij onderstelt, dat bedienden of lagere beambten van Leycester’s huis zich in wilde spelen verlustigen, of in ruwe twisten zich vergeten, en zij wil zich verwijderen, uit zorge van daarmede in aanraking te komen. Daar ziet zij op éénmaal den bedelenden soldaat van daareven terug; maar hij loopt op haar toe, in eene soort van wilde vertwijfeling, en hij roept nog eer hij nabij is:

»Hij is gevallen, Mylady! Hij is dood!”

»Wie dood? Wie gevallen?” spreekt Martina, met verbleekende lippen; want zij weet, dat er tusschen haar en dien man slechts van één sprake kan zijn.

»Hij, dien ik zooeven roemde, als den nobelsten! Daar is eene schermutseling bij Zutphen geweest, en ze hebben sir Philip verloren!”

»Kan het waar zijn, man? Hij! dus plotseling?” vroeg Martina.

»Of het kan, Mylady! Een musketkogel in de dij! O, dat die mijn verminkt rif had getroffen! Of het waar is! De ijlbode is dáár, die uit het leger is gezonden tot Mylord North, en die het vertelt aan allen, die het hooren willen. Maar dit zwere ik u: hij is gevallen, zooals hij geleefd heeft, als een ridder! Twee paarden onder hem doodgeschoten, en nog van het slagveld weggereden! Maar, mijn God! gij verbleekt zoozeer! Gij hebt dien heer dan wel liefgehad!”

»Ja, ik had hem lief!” hernam Martina, als tot zich zelve. »Maar de Heer is genadig hem en mij; want eene zulke ziel, als de zijne, kon het hier niet wèl zijn, en hij is nu met God!”

»Maar wij hebben zijn weerga niet in ’t Engelsche leger, en voor ons is hij dood!”

Dat was nu wel niet waar; want, gelijk rampen en treurmaren in verschrikking aanwassen, naarmate zij zich verbreiden, was