Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/380

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bedekken van de doorvlijmde borst, achter het stalen schild der onkwetsbaarheid! Hij voegde zich, met trotsche minachting, naar alle eischen van eene gevangenschap. Hij vroeg zich geen voorrecht; hij klaagde over geene ontbering; men had hem niets kunnen weigeren, omdat hij niet ééne begeerte had geuit. Hij sprak niet tot zijne gevangenbewaarders, dan om te antwoorden; en zelfs de wensch, om zich te uiten aan zijne vrienden op het papier, om zich mede te deelen aan wie ook, scheen hem niet eenmaal behoefte; hij had geen schrijftuig gevraagd. Maar men kan indenken, welk eene mate van vlijmende smarten, van snerpende bitterheid, zich moest samentassen in zijne ziel, terwijl hij het er alles in besloten hield, en hoe het dáár woelen en bernen en bruisen moest, en telkens dieper moest ingrijpen, en in het fijnste levensbeginsel woeden! Gedwongene ledigheid, bij een gestel, zoo levendig als het zijne, bij een geest, voor wien de zwaarste inspanning behoefte was, en als uitspanning gold, bij herinneringen als de zijne, bij een tegenwoordig als het zijne, en bij een toekomst, als waarop het spelde…! Voorzeker! Zoo Barbara Boots, of een ander zijner gekwelden, van zulk een ijselijk verwenschen niet schuw, hem de hel had toegewenscht, konden ze de voldoening hebben, dat hij er hier eene gevonden had op aarde!

En onder die foltering was zijn oog brandend, zonder de lafenis van een traan, en zijn gelaat marmer-koud en marmer-strak, en de glimlach der snijdendste ironie, week niet van zijn mond. Zoo was het weer avond voor hem geworden, na een dag, die hem hetzelfde had gebracht, als de vele vorigen. De vestingpoorten van het uitgeplunderde Doesburg waren met verdubbelde wachten bezet; de avondklok had geluid; de stille burgers, die nog moed en nog middelen hadden, om in de stad te blijven, na de inneming en de gruwelen, die haar hadden verzeld, tegen Leycester’s wil, en ondanks de edelmoedige bescherming, die Essex hun had verleend tegen zijne eigene soldaten; — die weinige, arme, bevende lieden begonnen nu weer wat tot adem te komen, en zij hadden zich tot rusten gezet. Op de straten was het zoo stil geworden als in Reingoud’s kerker; hij had de schildwacht hooren aflossen voor het ontruimde burgerhuis, dat hem tot gevangenis strekte. Voor ieder, wie niet door een plicht werd opgehouden, was de avondruste begonnen, was de ure van den slaap wel-