Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/401

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was gekwetst geworden in het aangezicht, en was die kwetsure geene doodelijke te achten, men vreesde voor zijn leven; men vreesde het koudvuur, aan welks verwoestingen zijn verwaarloosd lichaamsgestel eene lichte prooi strekte; — en Philip Sidney was niet meer! Drie zulke mannen minder in de rij zijner krijgsoversten, zouden alléén reeds een veldheer gerechtigd hebben tot het eindigen van een veldtocht, die nogal vrij goede uitkomsten had gebracht, en die menigen jongen krijgsman, Nederlander of Engelschman, gelegenheid had gegeven, zich te onderscheiden, waarvan onder meerderen de jonge edelman Kloet en master Stanley hadden gebruik gemaakt. Beiden werden door Leycester beloond, en de laatste, om het betoon zijner dapperheid, door den Graaf met den ridderslag vereerd, en met zijne eigen ridderketen omhangen. Leycester zelf had zich in dien veldtocht aan persoonlijk gevaar blootgesteld, en wij hadden hem gaarne gevolgd in die oogenblikken, waarin hij tevreden toejuicht, bij het vuur zijner jeugdige gentlemen, en één van hen glimlachend waarschuwt, voor het gevaar, dat er in lag, »getooid met zóó blinkend vergulden helm en zóó schitterende kleuren,” zich te wagen in de loopgraven, daar zij ten mikpunt dienen voor des vijands kogels, en nadat de waarschuwing is verachteloosd en de onbezonnen held aan zijne zijde neerstort, hem met vaderlijke goedheid te zien bijstaan en in zorgende hand overgeven! Van dat alles, van meer nog, hadden wij gaarne uitvoerig willen spreken; doch sinds het hier oorlog betreft, zeggen wij alléén: om genoemde oorzaken, om het vergevorderd seizoen, en omdat de landszaken hem naar Holland riepen, verklaarde de Graaf den veldtocht geëindigd voor dit jaar, versterkte de vestingen en steden, die hij herwonnen had of behouden, stelde bevelhebbers aan in die steden, die zijne zijde behouden hadden; voorzag die met zooveel krijgsvolk, als hij te missen had, en trok zich toen naar Utrecht terug; maar hoe keerde hij er weder? Het gebalsemd lijk medevoerende van zijn geliefden bloedverwant, een van de steunpijlers zijner macht, en om er den man in boeien te vinden, dien hij den vurigste zijner dienaren achtte; die de geliefdste was, en zeker die, welke, hoe dan ook naar eigen willekeur, met de meeste stoutheid en kracht voor zijn meesterschap had geijverd. Zijne ontvangst te Utrecht was verslagen, moedeloos, als hij. Wie hem getrouw waren en toegedaan, waren bedroefd, vernederd