Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/424

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den haat aan hunne herkomst en opiniën. In trouwe! De harde oordeelen der menschen staan wel zonderling over, tegen de uitnemende barmhartigheid Gods, en zij, die dus het uiterste recht vragen tegen hunne schuldenaars, mogen wèl toezien, dat niet te eeniger tijd ook van hen het alleruiterste zal gevorderd worden!”

»God almachtig behoede elk en een ieder, in zóó zware zonden te vervallen, of daarvan te worden beticht, als die, waaraan deze luiden, zonderling de heere Jacques Reingault, schuldig zijn!” hervatte Barneveld. »En gelieft Uwe Excellentie niet te ordonneeren, dat laatstgenoemde naar de Voorpoort worde geleid ter bewaringe…?”

»Hij is in bewaringe van onzen algemeenen provoost, mijnheer van Barneveld! En nu geen verder spreken op dit punt, als ’t u gelieft! En sinds dit een afscheid is, mijne heeren! en wij elkander niet zullen wederzien, zonder eenig bijzonder toeval, moet ik u dit zeggen: Gij hebt mij, staande mijn verblijf te ’s Hage, wel vele klachten en bezwaren ingediend van uwe zijde, en ik heb daarop favorabel gedisponeerd, zooveel ik konde, en geëxpliceerd, waar ik mijne daden niet verstaan zag; doch in ’t aanzien van de groote en algemeene belangen, mag men dit kleinigheden noemen, en op ’t allerwichtigste hebt gij mij in ’t onzekere gelaten. Gij hebt mij nog niet medegedeeld, van welken aard het gezantschap is, dat gij denkt te brengen aan de Koningin. Zelfs wete ik niet officiëel, wie er toe benoemd zijn. Wat gij wilt, dat ik zeggen zal op de unie in uwe provinciën! Nog niet ingelicht, wat gij, van uwe zijde, door mij aan de Koningin wenscht voorgedragen te zien. Wat gij geresolveerd zijt te doen, in den Spaanschen vrede, bijaldien Hare Hoogheid daartoe besloot. Noch, hoeveel vermeerdering van oorlogslasten gij zoudt kunnen bijbrengen, als de gemeene oorlog moest worden voortgezet! Ziedaar mijne heeren! ernstige punten, die niet enkel het inwendig beheer en sommige diffusiën in uwe provinciën raken; maar die het bestaan, of voor ’t minst het bevestigen uwer natie, als volk, belangen! Mij dunkt, het is niet te veel geëischt, dat gij een half uur gebruikt, om mij daarvan te informeeren, en die, dunkt ons, hadden allereerst uwe overweging en decisie geëischt! Ik heb die alreede uwen Algemeenen Staten voorgesteld; nu blijven u nog twee dagen, die gij kunt gebruiken, om daarop