Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/458

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kens bij, »dat is ééne van de redenen, waarom ik u mijne dochter daarna heb geweigerd.”

Gideon bracht de hand aan het voorhoofd, en de Kanselier voer hierna voort:

»Dus, mijn jonge doctor! brengt een Brabandsch klooster u terug, wat u door Génève was ontgaan en onteigend.”

»Mijne vrouw is Protestantsch!” antwoordde Gideon snel en zacht.

»Zij is nog niet Gereformeerd,” sprak de Kanselier op denzelfden toon, »en daarbij, in haars vaders plaatse tredende, betreft haar de clause niet. Uwe edelmoedigheid kan hier geene uitvlucht vinden, mijn zoon! Ik ben uitvoerder van Livarez’s uitersten wil, en mij dunkt, hier zien wij eene groote en goede leidinge van de Opperste Gerechtigheid. Doch Mylord moge ons wel vergeven, zooveel van onze zaken te spreken, in zijne tegenwoordigheid!” Met dit woord wilde hij zich eerbiedig tot Leycester wenden; maar de verschooning was zoo onnoodig als de toespraak; want de Graaf had Roger doodsbleek zien worden, had opgemerkt, dat Elias Leoninus hem moest steunen, en hij meende hem iets tot troost te moeten toespreken.

»Heb er niet te veel spijt van, mijn beste Roger! Ik had u nooit kunnen wettigen, zoo dit huwelijk ware doorgegaan; en zekerlijk, gij hadt met uwe vrouw in vergetelheid moeten leven, op één mijner goederen in Leycestershire…”

»Met haar! O! mijn vader!” hernam Douglas pijnlijk; daarop zich hervattende. »Het is Gods wil, sinds Hij de harten leidt, niet minder der vrouwen, dan die der koningen; en nu, heer! hetgeen ge mij toedacht in mijn geluk, wil mij dat schenken, als soelaas in mijn ongeluk!”

»Vergetelheid op een landgoed? Dat is u toegestaan, my poor child!” sprak de Graaf, hem de hand op den schouder leggende. »Uwe proeve als hoveling en ridder zoudt ge toch wel niet kunnen doorstaan; en gij, mijn goede kapitein Elias le Lion! gij hebt, als velen geschied is, hier in Holland u te beklagen, over slechte kans en teleurgestelde hope; wilt gij het, voor eene wijle, verlaten en mij volgen naar Engeland? Aan ’t hof te Greenwich belove ik u betere fortuin.”

»Wel, Mylord!” hernam Elias. Dat ’s een prinselijke inval van Uwe Excellentie. Schoon ik wel besloten had, geene aan-