Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heid week, toen zij geene strijdvragen hoorde opwerpen; zij begon in te zien, dat, waar de sektarissen zich afgescheiden hadden van de Kerk en zich onttrokken aan hare heerschappij, zij voor het minst daaruit hadden medegenomen de voorschriften van het Hemelsche Hoofd der Kerk, en dat zij zich niet onttrokken hadden aan de gehoorzaamheid der wet; dat zij wel het gezag der overlevering hadden verloochend, maar dat zij de beste overlevering der evangelisten, het Evangelie, toch behouden hadden; dat ze wel niet nederknielden voor de moedermaagd, maar dat de kribbe van het kind Jezus hun heilig was en de oorzaak hunner blijdschap; dat ze geen zichtbaar beeld van Heiland of Heiligen, der aanbidding waard keurden, maar dat het kruis toch opgericht stond in hun hart. En dat men onder zulke verschijnselen hen erkennen kon voor volgelingen van Christus, en met hen konde omgaan als broederen.

Eenmaal tot die overtuiging gekomen, werd het verdere haar licht; zij zelve begon minder te hechten aan het uiterlijke, sinds zij had toegestaan, dat anderen er zich van onthouden konden en Christenen blijven. De eene vrijzinnige opvatting bracht snel eene andere voort; de macht van het voorbeeld en van het omringende werkte op haar, toen zij eens in den huiselijken kring was binnengegaan. Niemand dwong haar het gebed mede te bidden, maar onwillekeurig vouwde zij de handen en luisterde toe met aandacht, als de eerwaarde huisvader voor zijn gezin het avondgebed uitsprak; niets verhinderde haar het huisvertrek te verwisselen voor hare kamer, als deze den Bijbel opensloeg, maar de abdis van St. Clara las haar voor uit de vulgata; — en zij verlangde te onderkennen, waarin de Bijbel door Protestanten gebruikt verschilde van dien, welke hare Kerk toestond. En als zij daar hoorde, dat geen enkel troostwoord werd teruggehouden, geen eene belofte verminkt, geene enkele dreiging verheeld, geen enkele troost werd vergeten, en dat de volle, rijke schat van het Evangelie in onverholen rijkdom daar openlag voor iederen leek, dat haar verstand haar zeide, hoe eene Kerk, die zoo gerust hare grondstellingen durfde laten toetsen aan het onveranderde woord der Schrift, door ieder harer leden, zich wel zeker moest gelooven op de zuivere afkomst harer leer; en schoon zij altijd oordeelde dat niet voor alle kinderkens zoo krachtige spijze dienstig kon zijn, zoo voelde zij zich zelve toch sterk genoeg, om de