Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Op een anderen tijd gansch tot uw dienst, waarde hopman! maar nu…'

»Nu verkeert gij in druk en hebt een vriend noodig, eerwaarde man! en veracht daartoe mijne jonkheid niet, noch mijn stand, hoe ook verschillend van den uwen.”

»Ingeenendeele zal ik,” hernam Taco. »En zoo menschen-raad hier baten mocht, ik vroeg wel den uwen; doch dat, wat mij treft, kan door geens menschen macht worden geweerd, noch door eenigs menschen wijsheid worden hersteld.”

»Ik rade de oorzaak van uw harteleed; ’t is zeker het verschil met de consistorie, dat u drukt.”

»’t Verschil?” sprak Taco met eene zekere bitterheid. »Neen! het is niet het verschil, het is de eenheid, die mijne ziele leed doet; de eenheid, daartoe ze het brengen willen; het is, dat ze willen samenvoegen wat niet samen hoort, en dat ook niet noodig heeft één te wezen, om rustig naast elkander te gaan volgens der Christenen vrije liefde-wet!”

»Maar Mylord Leycester denkt anders; is het niet zoo? Die heeft van de Gereformeerde predikanten een groot woord geleerd, dat hij veel op de lippen neemt, en daar Zijne Excellentie wel wat straf mee te veld trekt, als mijn heer vader oordeelt: eenigheid in de leer.”

»Een wonder woord in de Protestantsche kerk, dat niet in waarheid kan bestaan, of ze zou moeten afgaan van haar eerste beginsel, het vrije onderzoek der Schriften door elk en een ieder! Eenigheid in de leer! en we hebben, sinds de Hervorming bevestigd is, nooit anders zien oprijzen uit het slijk van het verbasterde pausdom, dan een wijden kring verschillende kerkgenootschappen, allen zoozeer onderscheiden in opiniën als in namen, daarmede zij zich onderkenden, en, leider! elkanders gevoelen verdoemende, als valsch en logenachtig. En toch in de meesten daarvan, vindt men nevens menschelijke dwaling en bijvoegselen, spranken van ’t heilig Pinkstervuur: in velen van hen werkt Christus groot en krachtig; maar zullen nu al die hoofden, — nemen we ’t alleen in ons Neerduitsch vaderland, — zich laten voegen onder ééne mutse, op de wijze van de Pause-kerk, daar ’t zich al voegt naar het deksel van den bisschop van Rome? Ik vreeze, zoo het gelukken moet, dat het meer zal zijn tot uitbreiding van het gebied der kerkelijken naar het uiterlijke, dan