Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Dat heeft iets gebroken in mijn hart! — Dat heeft iets gedood in mijne ziel! Wat daarmede is vergaan, is niet meer goed te maken.”

»Heer Reingoud geen hart voor u, jonkvrouw? Nooit was er ouderen teerheid, die de zijne overtreft, zooals hij die mij heeft ontdekt. Oordeel zelve! "Hij had berouw van uw heengaan; hij wilde u terug hebben; hij kende uw verblijf; hij was machtig in Utrecht; goddelijk en menschelijk recht gaven hem geweld over u; macht had hij in handen; één wenk en hij had u binnen zijne woning… Wij leven in de dagen van geweld; men zegt zelfs, dat hij het drijft tegen anderen. Welnu! hij gaf dien wenk niet. Waarom niet?"”

»Uit koelzinnigheid; ik heb dat uit een zeggen van Leoninus begrepen,” en Jacoba zuchtte.

»Neen! omdat hij aan niets, dan aan u zelve, dan aan uw vrijen wil dien terugkeer danken wil; omdat hij onder vele lasten des levens een troost wenschte: uwe liefde; — omdat hij die teere bloem niet breken wilde door geweld; omdat hij die kweeken wilde, als iets heiligs en liefelijks, in uw gemoed. — Dat heeft Taco van hem geweten in de laatste dagen; dat heeft hem bezwaard in den strijd van zijn ziekbed, dat zijn woord uw hart niet sterker tot verzoening had geneigd; dat zijne daad u dus lange van uw verwant hield gescheiden; — en zie, mijne jonkvrouw! zoo gij een dienaar des Heeren, die geen priester is van uwe Kerk, een woord gunt van vermaan, zoo zoude ik u zeggen, dat aller Christenen verwanten-plicht één is, en dat, zoo ooit het vrouwelijk gemoed open moet zijn voor liefde, en verre van bitterheid, en geneigd tot verzoening, het avonduur van dezen dag aan Taco’s ziekenleger u wel krachtiglijk en ernstiglijk moest hebben gepredikt, hoe menschen, die zoo haast door den dood kunnen gescheiden worden, voor het minst moeten toezien, dat ze niet in haat en tweedracht vanéén worden gerukt. Zeer zeker, jonkvrouw! het lot heeft u nooit de zoetheid van verwanten teerheid te smaken gegeven tot hiertoe, — dat is klagelijk, zeer klagelijk, maar hieraan zult gij dat zoet onderkennen, zoo gij wel hebt aangezien, hoe groote bedroefenis het scheiden van een vader kost aan zijn gezin! en zoo meene ik, moet gij nu beter dan ooit gestemd zijn, om in de armen te snellen van uwer moeders vader, die zich met teerheid naar u uitstrekken.