Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/134

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den klank had gekregen, ging het vrij goed; niet zonder inspanning, niet zonder offers, dat is zoo, maar toch gene die mij te zwaar vielen. Mijne moeder leed geene al te groote ontberingen. behoefde zich niet op eene derde verdieping te verschuilen, noch aan alle gezellig verkeer te onttrekken, en ik kon haar van tijd tot tijd laten deelen in genoegens en uitspanningen, die haar tot behoefte waren geworden. Toch bleek het dat hare zwakheid niet bestand was om den schok te dragen, dien zij had moeten door staan; tevergeefs trachtte zij het voor mij te verbergen dat zij leed, ik bemerkte het aan alles dat zij de smart van haar verlies niet te boven kon komen. Zij verviel langzamerhand tot eene diepe melancholie, waaruit niets haar meer konde opwekken; die haar geest benevelde, hare krachten ondermijnde, ondanks alles wat er beproefd werd tot hare herstelling, en na eenige maanden van dit aandoenlijk lijden bezweek zij, zonder in eigenlijken zin ziek geweest te zijn. Hoezeer verblijdde ik mij toen, dat ik haar het zwaarste offer niet had gevergd en die teedere plant niet om mijnentwille had losgerukt uit den grond waar zij wortelen had geschoten. Haar afsterven, reeds in den vroegen herfst des leven, zou mij dan als eene zware schuld op het geweten hebben gedrukt. Nu had ik ten minste het mijne gedaan om haar te behouden, ik kon haar nastaren met stille berusting, al was het met diepen weemoed. Zoo is het gekomen, Francis, dat ik geen Mr. voor mijn naam kan zetten……"

»Nu! gij zijt er mij te liever om," viel zij onbedacht uit; »een man die geen egoïst is en zijne ambitie ten offer kan brengen aan de zwakheid van eene moeder, van eene vrouw, is eene zeld zaamheid; laat mij u daarop goed in de oog en zien, Leo! om de uitdrukking van uw gelaat in mijn geheugen te prenten; dus zal ik u in gedachten houden, en dat zal mij goed zijn; want om de waarheid te zeggen, ik heb mijne redenen om geen al te hoogen dunk te hebben van uwe soort."

Wonderlijk schepsel! op het oogenblik zelf, dat zij zich betuigingen liet ontvallen die een onvoorzichtige tot eene declaratie zouden hebben verleid, die ik althans had kunnen opvatten om er haar mee in de war te brengen, de geweldige mannenhaatster! gaf ze mij te verstaan, dat zij vast op mijn heengaan rekende, zonder aan weerzien te denken.

»Hebt gij dan zooveel haast om mij weg te zenden, dat gij