Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/172

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schakeeringen en schijnbaar nietige détails mogen niet worden overzien, of wij staan voor onoplosbare raadsels. Heb dus geduld met mij, want terwijl ik ze voor u tracht te ontcijferen, worden zij mij zelf meer en meer helder. Heb er geduld mee, Willem! want ik moet het u nu reeds belijden, al schudt gij mogelijk het hoofd over mijne inconsequentie: mijn levensgeluk, meer nog dan mijne fortuin, hangt af van de uitkomst die ik zoek. Mijn hart heeft gesproken, maar al te luid en levendig voor mij zelven, en het kost mij een voortdurenden strijd om al wat het mij zegt te haren gunste voor haar verborgen te houden. En toch, dat moet zijn. Zoo zij het weten kon dat ik reeds nu haar verwonneling ben, zou zij mijne zwakheid bespotten, mogelijk zelfs mijn karakter verdenken, en ik zou al het overwicht verliezen, dat ik op haar meen verkregen te hebben. Zij is fijn genoeg om iets te raden van ’t geen er in mij omgaat, en ik gun haar die voldoening, waardoor zij zich tot mij voelt aangetrokken; maar zij moet bovenal zien, dat ik er mij niet door laat beheerschen, dat ik meester wil blijven van mij zelf tot op het oogenblik, waarin zij zelve hare zwakheid zal hebben erkend, neen, beter — haar hart voor mij zal hebben geopend. Ik heb allermeest behoefte aan hare achting; want ik ben zeker dat dit de veiligste weg is naar haar hart. Haar hart! roept gij uit, en de virago die gij mij beschreven hebt, die gij gekomen zijt om te temmen! Waar is uw verstand dat gij u dus liet medeslepen? De virago! o zeker, zij tracht zich in die gestalte te hullen; zij hecht er aan dat men dit voor hare wezenlijke gedaante houdt, maar ik weet dat de kern, onder dit ruwe hulsel verborgen, eene teere en echt vrouwelijke is, zoo als de zoete Oostersche vrucht, die gij nu geniet, door eene harde schaal wordt beschermd. Ik weet dat zij een hart heeft, en ’t is met een schrijnend wee, dat zij het vermomt, verloochent, mogelijk juist omdat het door al te pijnlijke kwetsuur nog bloedt. Dit laatste uit te vinden en te weten of die te heelen is neemt nu mijne geheele aandacht in. Ik bestudeer haar als een wondheeler zijn patiënt ter genezing; maar daarom ook kalm en nuchter; zonder dat wordt het oog verduisterd en zou de hand beven als er kwestie moet zijn van eene pijnlijke kunstbewerking.

Op dien gedenkwaardigen dag waarop ik mij, onder zulke dreigende symptomen van des Majoors zijde, voor goed op de Werve installeerde, was het heerlijk lenteweer. Na mijne zaken