Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/219

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zou vinden. Wij gaven nu zelfs diners, en de dames van de stad, die bevonden dat alles bij ons recht quite was, waren zeer verwonderd. Van die bijgenaamde majoor Frans hadden zij zulk eene goede ontvangst niet verwacht; waarheid is dat juffrouw Milders, onze huishoudster, talenten had, die tot hiertoe braak hadden gelegen, en dat Mylord mij wenken gaf, die mij van het uiterste nut waren. Papa zelf had er volle satisfactie van, en ik sleet den gelukkigsten winter van mijn leven; men vond mij in de beau monde wel een weinig zonderling, maar dat werd distinctie geacht en toegeschreven aan de vreemde afkomst van mijn vader en aan den Engelschen toon die in ons huis heerschte. Ik werd zeer gefêteerd, al kon het mij niet schelen, misschien juist daarom; maar de lente naderde en wij begonnen reeds plannen te maken om gezamenlijk de Werve te gaan bezoeken »zoodra het seizoen van uitgaan was afgeloopen" Als grootpapa maar geen spaak in het wiel steekt, dacht ik met zekere bezorgdheid, want deze was nu van zijne zending naar de residentie teruggekeerd, gelukkig voor mij zonder Rolf; eene rilling overliep mij als ik er aan dacht, dat deze mij als »majoor" zoude aanspreken en behandelen in het bijzijn van lord William. Welhaast bleek het mij dat grootvader onze ingenomenheid met onzen gast niet deelde. Ik schreef het toe aan zijne teleurstelling, dat de vreemdeling zijn appartement in ons huis had ingenomen, hetgeen hem noodzaakte voorloopig een afzonderlijk kwartier te betrekken; maar er was zeker nog iets anders; want ik merkte duidelijk, dat de majoor von Zwenken Mylord wel bejegende met de hem eigene beleefdheid, maar geenszins met de joviale voorkomendheid, waarop ik meende dat deze van iedereen recht had. Ik zou maar al te spoedig weten, waaruit dat voortkwam. Op zekeren zonnigen lentedag zat ik de zuivere lucht te genieten op het kleine balkon, waar mijn boudoir op uitkwam, met een ongekend gevoel van weemoed en levenslust de fijne blaadjes en de aankomende knopjes te bespieden, die den tuin welhaast met bloesems en geuren zou sieren. Ik had geen trek tot lezen, hoewel ik een boek in de hand hield, en dacht aan de prettige wandelingen die wij welhaast zouden maken met Mylord, en aan de mogelijkheid van een tochtje naar het kasteel van grootpapa, toen ik diens stem hoorde, in gesprek met sir John.

De heeren waren door de openstaande deur van de tuinkamer