Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/243

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Als gij u daar ook niet boven hadt gesteld, zou ik niet weten wat van u te denken," fluisterde zij mij toe, want dit aparte, op halfluiden toon gesproken, ging buiten den generaal om. »Nu, gij zult kapitein Wilibald leeren kenuen, en ik twijfel er niet aan of zult gij bevinden dat hij nog wel iets anders is dan een beau danseur!"

Ik boog mij, als vooruit overtuigd, en hierbij bleef het. Rolf en Francis hadden samen weer conferenties, Ik ging alleen wandelen; bij de thee ging alles zoo vluchtig toe, dat ik, wel ziende hoe er van een gezellig avondje niets komen zou. en zonder lust om den generaal gezelschap te houden, die ons allen boudeerde, omdat Rolf hem niet als gewoonlijk ten dienste stond, naar mijne kamer trok, en meende nu eens dapper met mijn journaal voort te gaan… maar ik had pas een paar pagina’s geschreven, of mijn oog viel, bij ’t verschuiven van een papier, op een paketje dat aan mijn adres was. Bij ’t openen vond ik eene kleine portefeuille en cuir de Russie, waarop met gouddraad mijn naamcijfer geborduurd was, en het woord souvenir met F. M. daaronder. Het was hetzelfde handwerkje dat ik den vorigen dag in aanvang had gezien. Het had haar moeite gekost; zij had er mogelijk een deel van den nacht voor opgezeten, en ik ondankbare had zoo onbarmhartig gespot met haar gemis van vaardigheid. Het bleek ten minste dat het haar niet aan geduld en volharding haperde. Bij het doorsnuffelen vond ik een muntbiljet in couvert, waarop geschreven stond: In dank terug, haar naam en de datum, een staaltje van hare ferme en kloeke hand, dat mij zeer begeerig maakte naar meer; maar ik vond niets. Het was eigenlijk eene damesportefeuille, en niet eens geheel nieuw. Het arme eerlijke schepsel had de eerste gelegenheid de beste waargenomen om hare schuld af te doen en mij hare dankbaarheid te toonen, en ik was in eene kwade luim geraakt en had haar gekweld! Hier was al de teerheid en fijnheid van een echt vrouwelijk hart, dat men kan wonden en krenken, en dat bloeden zal, maar dat zich toch niet sluit voor wie er eens in is doorgedrongen. En dat was ik, het scheen mij eene zekerheid; de pijl, die zij in ’t wilde had geschoten over het hechten aan praatjes was mij door merg en been gegaan. Ja! zij had gelijk, ik was zwak en laf met mijne aarzelingen, met mijn achterdocht, die de volle uiting mijner gevoelens telkens terugdrong; dat temporiseeren ben ik moede; Ik zal haar nu in ditzelfde oogenblik opzoeken, en zeggen wat er