Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

daan hebben? Kan de kolonel, die zijn verloftijd gewoonlijk aan de badplaatsen placht door te brengen, niet in aanraking zijn gekomen met zulk slag van lieden, die wel degelijk tot zoo iets in staat zijn?"

»Grootvader heeft in de laatste vier jaar zijn huis niet verlaten. Alleen toen wij ons naar de Werve retireerden heeft hij het winterseizoen doorgebracht bij vrienden te Arnhem. "

»Dus… geneest men van zekere passie?" vroeg Rudolf, even de schouders ophalende met eene mengeling van snaaksheid en ironie.

»Faute d’occasion; wij hebben hier niets meer dan Rolf om zijn partijtje te maken."

»Welnu, kan die Rolf hem die poets niet hebben gespeeld?"

»Rolf! het trouwste en eerlijkste schepsel dat er is! Rolf, die zijne oogen zou uitgraven om zijn generaal een verdriet te besparen! Rolf, die op zijn best goed genoeg schrijven kan om een rapport op te maken! Rolf? Neen, Rudolf! zoekt den schuldige elders. Rolf is tot zoo iets niet in staat."

»Nu, ik ben er ook niet toe in staat," sprak hij nu met drift, terwijl hij zoo heftig op den grond stampte, dat zijn sporen kletterden. Daarop de portefeuille aan Francis toereikende, zei hij:

»De greenbacks zijn echt; gij kunt er bij den eersten bankier den besten Hollandsche rijksdaalders voor krijgen. Neem ze, ten bewijze dat gij mij gelooft…"

»Ik wil het gelooven, Rudolf! Maar mij dunkt, dan kunt gij ze zelf ook wel gebruiken."

»O, wat dat betreft! Maar gij kunt ze gerust aannemen: er kleeft niets aan dan mijn eigen zweet en bloed. Zij zijn zuur verdiend, maar eerlijk; althans als mijn beroep in uwe ooren geen al te harden klank heeft."

»Ik weet niet welk beroep gij uitoefent; gij ziet er uit als een piqueur."

»Ik ben kunstrijder! Ik ben premier sujet de voltige bij het Great Equestrian circus van master Stonehorse uit Baltimore, met tweehonderd dollars appointement ’s maands… Gij zwijgt, Francis! Gij vindt dat zeker wel wat heel erg, niet waar? Kunstenmaker!".

»Neen! Mij dunkt, gij hebt al erger bij de hand gehad; dat is ten minste een mannelijk beroep, waarbij moed en behendigheid te pas komen, en ik kan mij begrijpen dat een man in uw