Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/312

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en zij zag er zóó bleek uit, dat ik, om een glimlach en een blos op dit strak en droevig gelaat terug te brengen, het écrin nu maar sans façons voor haar neerzette als eene welkomst uit de stad, in ’t bijzijn van den generaal en Rolf; zoo was het eene aardigheid sans conséquence, die zij in geen geval behoefde af te wijzen. De blos kwam werkelijk even, maar de bedruktheid nam dermate toe, dat ik tranen zag blinken toen zij mij de hand drukte, Daarop verliet zij ijlings het vertrek, en wij zagen haar niet weder terugkeeren; de generaal ging nog vroeg ter ruste, en om niet met Rolf alleen te blijven zitten, volgde ik hem onverwijld; maar ik voelde mij zoo beklemd, of de neerslachtigheid van Francis op mij afgaf. Waarom had zij mijn geschenk niet vroolijk en schertsend opgenomen, zooals zij meest alles opvatte? Zij, die zich zoo kloek en kalm wist te houden onder de meest schokkende omstandigheden! Ik kon niet inslapen van al de waaroms, die bij mij opkwamen, waarop ik geen antwoord wist te geven, en die mijn moed verlamden, mijne hoop deden versagen, Eerst laat in den nacht sliep ik in en had zware bange droomen, waarin Francis onder allerlei gestalten tergend rondom mij zweefde, zonder dat ik haar toespreken of bereiken kon. Vast besloten niet weer zoo’n nacht door te brengen, trad ik de ontbijtkamer binnen. Allen waren reeds bijeen. Ik vond Francis iets meer opgewekt; zij vertelde aan den generaal, dat zij een brief had gekregen uit U, van Dr. D, met het bericht, dat de patiënt waarvoor zij zich interesseerde in beterschap toenam en dat er hoop was op herstel. Al sprekende vouwde zij de beide handen op de borst en hief de oogen ten hemel, als met eene onwillekeurige beweging van dankbare blijdschap; maar haar grootvader was vrij wat minder getroffen.

»Het lijkt wel naar u om daarover zoo verrukt te zijn," sprak hij, de schouders ophalend, en om schielijk van ’t apropos af te stappen, vroeg hij aan Rolf, of hij niet uit visschen dacht te gaan en of er kans was op een zoodje waterbaars.

Francis was al opgestaan zonder naar ’t antwoord te luisteren. Ik had haar te veel te zeggen om nu onverschillige woorden met haar te wisselen en liet haar aan ’t geen zij »de menage" noemde, vast besloten haar daarna uit te noodigen om samen eene fiksche wandeling te doen, en daarbij dat onderhoud met haar te voeren, dat beslissend moest zijn. Zij hield van de frissche lucht, en wij waren