Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/350

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een oogenblik op den achtergrond houden, om mij te herstellen van den schok dien dat plotseling weerzien bij mij teweegbracht. De uitroep dien ik had willen slaken stokte mij in de keel; zoo moest zij mij niet zien. Ik ging wat zijwaarts af en kon als verscholen blijven achter de pyramide van stoelen.

De stem van Rudolf klonk schetterend door de zaal toen hij sprak:

»Nonsense, Francis! ik die er nogal zoo iets van weet zeg u, dat het een radeloos beginnen is; gij kent dat leven niet, dat gij u voorstelt als het ideaal van vrijheid en levenslust. Het is integendeel de gebondenheid zelf, met de zweep er achter! Meent gij misschien dat de chambrière bij ons alleen gebruikt wordt voor de paarden? en dat men er de vrouwen spaart, omdat men ze ten aanzien van ’t publiek met galanterie in den stijgbeugel helpt? Gij vergist u deerlijk, arm kind!"

Al sprekende had Rudolf zich even omgekeerd en mij opgemerkt; snel bracht hij den vinger aan den mond om mij het zwijgen aan te bevelen, en hij ging voort. »Wij worden gestraft in onze beurzen en aan den lijve, van den geringsten staljongen af tot Madam Stonehorse toe, aan wie zelve zoomin eene fout gepasseerd wordt als aan ons. En onder dien troep zoudt gij willen zijn, gij! een kruidje-roer-mij-niet op het punt van kieschheid en fijngevoelendheid! Ik zou, op mijn woord, geen slechter métier weten uit te denken voor iemand als gij zijt; en ’t is alleen omdat gij er niets van weet, dat het denkbeeld daaraan in u kon opkomen."

»Er is geen ander waar ik voor bekwaam ben! Ik kan met paarden omgaan; maar ik kan geene gouvernante van kinderen zijn; ik kan schermen en exerceeren, en ik zou beide evengoed te paard kunnen doen als te voet; maar ik kan niet voor gezelschapsjuffrouw spelen bij eene dame, en ik ben veel te onhandig in ’t naaien en borduren om daar mijn brood mee te verdienen. Zelfmoord is eene zonde die ik niet wil begaan; ik heb daarbij plichten die mij gebieden te leven, al is het leven mij niets meer dan eene marteling; dus schiet mij niets anders over, dan dàt wat ik u verzocht voor mij te bemiddelen."

»Maar zottin! waarom ziet gij het eenige voorbij dat u wezenlijk past! Waarom verzoent gij u niet met uw neef van Zonshoven? dan hebt gij alles in eens wat gij maar wenschen kunt: uw