Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bloedverwanten het met welwillendheid zoude aanzien. En ik geloof, dat zij zich in dezen niet bedroog; want ik zelf, haar hoog begunstigde erfgenaam, moet ronduit verklaren, dat er nog veel zal moeten gebeuren, veel zal dienen opgehelderd te worden, wat mijne indrukken van dit oogenblik wijzigt, eer ik met een opgeruimden en dankbaren blik die toegeknepen lippen, die kleine, felle oogen en die scherpe gelaatstrekken zal kunnen aanstaren, sinds ik weet, welk een Shylocks geest deze fijne magere vrouwenfiguur heeft bezield. De notaris getuigde van haar, dat zij »goed arms was”; maar wat singulier van leefen denkwijze. Als een wettisch, orthodox man, die hij zelf is, schreef hij dat toe aan de bijzonderheid, dat zij nog altijd veel op had met de denkbeelden en gevoelens der achttiende eeuw, dat zij eene groote vereerster was .van Rousseau — ja, zelfs dat zij eene statuette van Voltaire in hare kamer had en zich had laten af. beelden met een deeltje van diens brieven in de hand, al wist zij, dat de toekomende bezitter juist niet bijzonder gesticht zou zijn door dit détail. Maar zij hield er van, mij een weinigje te plagen, voegde hij er met een sluw glimlachje bij, en ik liet haar begaan; zij had overigens zooveel goeds. — »Zij had vele goederen althans,” vulde ik in gedachte aan, terwijl ik luisterde, »het beheer waarvan, waardige homme d’ affaires, u jaarlijks een mooi rond sommetje opbrengt, ’t geen u noodwendig tot grootmoedigen accomodatie-zin stemt.”

»Ja, ja, jonker!” ging de man voort, »sinds gij mij de waarheid vraagt, omtrent het leven en bestaan der overledene, moet ik u zeggen, dat ze uiterst zelden ter kerk ging, en dan nog wel bij de Franschen, schoon zij niet tot die gemeente behoorde; dat ze jaarlijks groote sommen ten beste had voor allerlei inrichtingen van weldadigheid of industrie; dat zij deelnam aan alles wat er werd uitgedacht om het lot van den minderen man te verlichten, maar dat zij voor kerk en kerkelijke zaken, zelfs voor zendelingen en christelijke scholen, geen kwartje verkoos af te staan. Ik kon het nooit van haar verkrijgen, en als ik mij verplicht achtte, een weinig aan te dringen, met haar voor te houden, dat het voor iemand van hare middelen eene consciëntiezaak was om dergelijke pogingen te ondersteunen, dan voegde zij mij toe, dat het voor haar eene consciëntiezaak was, het ras ter Tartuffes niet te helpen vermenigvuldigen. En daarmee was