Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/116

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zich vrouwelijk rond. Hij was de vorst van het woud, van goddelijken oorsprong: prins Bacchus was zijn naam.

En naast hem op de zegekar troonde kleine Psyche. Ook naakt zat zij in haar sluiertje, en hare wiekjes waren zoo treffen mooi, karmozijn en zachtgeel, en met vier pauwenveêroogen. Rondom de kar dartelden dol, op elkaâr gedrukt als een druiventros, tal van wijngoodjes, buitelend over elkander een, druivedronken kindertjes.

In triumf door het gouden woudweven heen stortte de stoet voorbij; de bacchanten en saters zongen en dansten; twee saters menden de lynxen, die nijdig als katten hen tegen bliezen; de wijngoodjes vlochten de ranken en torsten heel zware druiventrossen.

Hoog, als een kapel, die godin was, zat Psyche, en lachte met glanzende oogen, met bloeiende blos: zij wuifde de nimfen tegen.

— Leve, leve Psyche, Psyche met de prachtige wieken! juichten de nimfen.

De wind woei, de bladeren dwarrelden, de stoet zweefte voorbij, als gevaagd door de blazende waaien. Eén wijngoodje was gevallen en lag in de gele bladeren te spartelen met mollige beentjes, bloedpurper in spattende drui-