Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Voer mij naar Astra! beval zij.

Haar stem klonk met iets, waaraan zij gehoorzaamden, klank van prinses, onbewust, zachte stem van bevel, die vreemd sprak tot de knapen, alsof ze hadden gehoord in hun kindertijd, toen zij page— tjes waren geweest.

Zij geleidden Psyche hallen door, gangen over, trappen op, naar een anderen toren. Zij openden lage poorten, geleidden door stille gewelven den vreemden robijnrijken pelgrim.

— Wie komt daar? vroeg een stem, moê, zwak en ziek.

Nu lieten de knapen Psyche alleen. En zij bevond zich bij Astra, en zij zag hare zuster in de nachtschemering op het terras, gezeten voor haar telescoop, rondom zich globen en uitkrinkelende rollen van zwaar perkament. En Psyche zag Astra heel oud, met haren grauw en dun, die vielen langs wasbleek gelaat, waarin twee doffe oogen staarden; heur witte kleed viel slap om ingezonken schouders, slappe borst en magere leden heen. Een bittere weemoed was in haar doffe oogen, een moede werkeloosheid in haar magere hand, die krachteloos neêrviel, en ziek, zwak klonk haar stem:

— Wie komt daar?