Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/147

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tusschen mijn grijze haren? Zoo, nu vat ik je hand. Wat is dat kind? Wat ronde dingen vallen over mijn vingers?

— Mijn tranen, Astra, arme Astra!

— Hoe hard zijn ze, en koud! Wat harde, koude tranen, Psyche... Zet je hier neêr aan mijn voeten. Is de nacht donker? Zijn de flambouwen niet ontstoken? Nu... laat het donker zijn. Ik zie toch niets. Maar ik voel je. Ik voel je haren, ik streel je hoofdje, rond en klein. Ik voel langs je schoudertjes, Psyche, klein kindje met vleugeltjes... Maar ik voel je vleugeltjes niet... Je hebt ze niet meer? Zij zijn je gekortwiekt? Mijn star is getaan, en je wiekjes geknipt: alleen Emeralda zegeviert! Háar gift van de Fee heeft voorspoed gebaard. Haar hart van robijn gevoelt geen smart; gepantserd is zij in majesteit van louter juweel. Hard is zij en schoon, hard als edelsteen, schoon als edelsteen... Psyche, kruip dicht bij mij... Wij kunnen niets tegen haar, kindje. Mijn star is getaand, je wiekje geknipt. Wij verloren onze edele rechten... Ik ben oud, maar jij, ben je dan altijd jong? Je voelt zoo jong, onverwoestbaar jong... Je hebt zoo geleden, gevraagd en gedwaald... Je geluk niet geacht en Eros