Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tongen — toen niet meer woedde de helorkaan, maar zich verzachtte tot weldadiger bries, vroeg ook Psyche zoo schel niet meer, maar murmelde wèl weetend weemoedig haar stem:

— Schimmen in de azuren vlammen... waar vind ik het Juweel voor Emeralda?

De weemoedviool vibreerde heel zacht; de schimmen, die zweefden in ijl-blauwen gloed, zongen nog zachter:

— Dat is ijdelheid, Psyche; dat is ijdelheid, Psyche...

Zij juichtte haar jubel uit en ijldde met opgeheven armen door de azuren manevlammen heen. Met hooger kringen, met wijder sferen breidde en boogde het zwerk zich uit;

Heller en heller werden de vlammen;

Weldadiger werd de bries;

En blank waarden de schimmen om,

Blanke schaduwen, met oogen van weemoed, zingende haar weedom van heel droef herdenken...

En de schimmen zagen naar Psyche heen, de schimmen lachten haar tegen zacht, verwonderd omdat zij leefde. Zij wezen haar verder en verder te gaan, zij wenkten haar vooruit maar, vooruit;

En zij jubelde hoog en zij ijlde...