levende star op het hoofd, en Emeralda juweelen oogen?
— Omdat je prinsessen bent: die zijn anders dan andere meisjes.
— En waarom, vadertje, fluisterde Psyche geheimzinnig, heeft Emeralda een hart van robijn...
— Neen, kindje, dat heeft ze niet: ze heeft wel oogen van smaragd, omdat ze is een prinses — zooals Astra heeft een ster, en jij twee mooie vleugeltjes — maar ze heeft een menschelijk hart.
— Neen, vadertje, neen: haar hart is van edelsteen.
— Wie zegt dat dan, mijn kindje?
— De voedster zegt het, vadertje, haar eigen pages, de wachters aan de poorten, en de wijze heeren, die bij Astra komen.
De koning werd heel bedroefd: zij zagen elkaâr diep in de oogen, en zij omhelsden elkaâr, want de koning was treurig, om wat hij zag in het verschiet, en Psyche werd bang: zij beefde altijd als ze dacht aan Emeralda.
— Kleine Psyche, vroeg haar oude vader; wil je me nu wat beloven?
— Ja, vadertje.
— Zal je altijd bij me blijven, kleine Psyche?