Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schaûw van je vleugels en je zal over me waken in de ontzaglijken nacht?

— Neen, kleine Psyche. Ik ga, verder en verder, en dan keer ik weêr in de lucht, na weken... na maanden misschien...

— Je wilt me verlaten? Hier, in de woestijn!?

— Heb moed, kleine Psyche: je bent nu te moê om verder met mij door het ruim te kruisen. Je zoû glippen van mijn rug in het niets. Blijf hier. Hier is een lieve oaze, hier zijn dadels en murmelend water...

Zij slaakte een kreet, die verstikte in hare snikken. Zij slaakte een tweeden, die in de verte van de woestijn de hyena's deed schrikken en spitsen de ooren. zij slaakte een derden, die verscheurde den nacht en de sterren trilden van medesmart.

— Alleen! kreet zij uit en wrong hare handjes. Alleen!! O, Chimera, je laat me alleen bij dadels en bron en ik dacht... en ik hoopte nog, dat je met me zoû blijven, koning in je regenboogland! Alleen, je laat me alleen, in woestijn van zand, in niets dan zand, zand onder den nacht, bij een enkelen boom, en een handjevol water. Alleen!! O, Chimera, dat kan je niet doen...! Want ik heb je lief;