Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gedronken. Ik eerbiedig je groot verdriet, te groot voor je kleine hartje. Maar mag ik het lijden met je? O Psyche, kleine Psyche, klein in de groote woestijn, nu is je vader dood, nu is de Chimera weg, nu ben je heel alleen... o, Psyche, kom nu mèt me! O, laat me je nu beminnen, o Psyche, kom nu meê! Psyche, alleen in de eindeloosheid, kapelletje in een vlakte van zand, Psyche, o kom nè meê. Ik geef je: een koepel om in te wonen, een tuin om in te spelen, en al mijn liefde tot troost. Minacht ze niet: àlles geef ik, wat ik heb! Klein is mijn paleis, en klein is mijn tuintje er om, maar grooter dan de woestijn en de hemel is mijn groote liefde. O, Psyche, kom nu meê! Niet meer lijdt je dan koude en honger en dorst, en het leed, dat je hartje lijdt, Psyche... lijden wij samen.

Hij strekte de armen uit. Zij glimlachte, moê en bleek geweend, liet zich glijden van de poot van de sfinx, en glipte neêr aan zijn hart.

— Eros, murmelde zij. Ik lijd. Ik smacht. Ik ween. Ik gaf al alles weg, wat ik had. Ik heb niets meer dan mijn smart. Kan smart... geluk zijn in het Heden?

Hij glimlachte

— Uit smart... wordt het geluk, voor-