Pagina:DeOntwikkelingVanHetSocialisme (Engels 1905).djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
— 27 —

worden, ontstaan en vergaan, en de kringloopen, voor zoover die in 't algemeen aanwezig blijven, oneindig grootscher afmetingen aannemen. In beide gevallen is het inderdaad dialectisch en heeft geen boven de andere wetenschappen staande wijsbegeerte meer noodig. Zoodra aan elke afzonderlijke wetenschap de eisch gesteld wordt om zich ten opzichte van haar plaats in den ganschen samenhang der dingen en in de kennis der dingen bewust te worden, is elke afzonderlijke wetenschap van den ganschen samenhang overbodig. Wat van de gansche tot dusver bestaande wijsbegeerte dan zelfstandig nog overblijft, is de leer van het denken en zijn wetten — de formeele logica en dialectiek. Al het andere gaat op in de positieve wetenschap van natuur en geschiedenis.

Terwijl evenwel de ommekeer in de natuuropvatting zich slechts voltrekken kon naarmate het onderzoek het noodige positieve kennismateriaal leverde, hadden zich reeds veel vroeger historische feiten doen gelden die voor de geschiedenisopvatting een beslissende wending meebrachten. In 1831 had in Lyon de eerste arbeidersopstand plaats gevonden; in 1838–42 bereikte de eerste nationale arbeidersbeweging, die der engelsche Chartisten, haar hoogtepunt. De klassenstrijd tusschen proletariaat en bourgeoisie trad in de geschiedenis der meest ontwikkelde landen van Europa op den voorgrond in dezelfde mate als zich daar eenerzijds de grootindustrie, anderzijds de pas veroverde politieke heerschappij der bourgeoisie ontwikkelde. De leerstellingen der burgerlijke economie van de identiteit der belangen van kapitaal en arbeid, van de algemeene harmonie en de algemeene volkswelvaart tengevolge der vrije concurrentie, werden steeds krachtiger door de feiten gelogenstraft. Al deze dingen waren niet meer te ontkennen, evenmin als het fransche en engelsche socialisme, dat hun theoretische, hoewel ook hoogst onvolkomene uiting was. Maar de oude idealistische geschiedenisopvatting, die nog niet verdrongen was, kende geen op stoffelijke belangen berustende klassenworsteling, kende in 't algemeen geen stoffelijke belangen; de productie zoowel als alle economische verhoudingen kwamen bij haar slechts voor als bijzaken, als ondergeschikte elementen der "cultuurgeschiedenis."

De nieuwe feiten dwongen tot een nieuw onderzoek der gansche geschiedenis en toen bleek dat alle geschiedenis tot