Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/113

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
 

17.

 

Barneveld en de weg naar Voorthuizen.

 

 

Wat een doove is, leest het kind reeds in de grondbegin- selen der Nederduitsche taal en letterkunde, het onontbeer- lijke Spaboekje; maar op welke wijze met zoo iemand om te gaan, wordt moeijelijker. Zoo vroegen wij aan eenen doo- ven man, die met ons wandelde, of hij ons den weg wij- zen wilde, en hij vroeg ons of wij hier bekend waren. Wij verhaalden hem, dat wij het, bij het inkomen in het dorp levendig op straat gevonden hadden, en hij klaagde over stilte, sedert de staatweg den loop der vroegere post- routes had veranderd. A d'autres, dachten wij, en be- gonnen hem vragen te doen, waarop hij slechts ja of neen behoefde te antwoorden. Maar toen wij bemerkten, dat hij op de vraag, of hij het druk had, neen antwoordde, en of hij ons naar eene herberg brengen wilde, ook al weder neen antwoordde en toch met ons ging, moesten wij een derden weg inslaan, die ons ook voor het vervolg een wenk gaf, op wat wijze het beste met dooven om te gaan. Want, hoewel men er dagelijks gelegenheid toe heeft, legt men er zich, al is het niet zeer menschlievend te noemen, niet bij- zonder op toe, omdat zulke menschen grooter nut van onze gesprekken, dan wij van de hunne hebben, en zij van de buitenwereld eenigermate afgesloten, zelden iets mede- deelen, dat wij niet reeds lang weten. Hier was het omgekeerd,