Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/39

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

( 31 )

Het was mij, alsof ik uit den hemel op de aarde nederviel. Maar zoo gaat het ons, wanneer wij aan de droomen der verbeelding bot vieren; wij zijn dan miet in de werkelijke wereld te huis, en stoort. men er ons in, dan weten wij dikwijls het einde van die keten niet te vinden, welke noodig is, om, onder het opkomen der zon, eenen romein- schen grafheuvel af te meten.

"Nu gaan wij voort,” zeide palaios, "want ik houde het daarvoor, dat, waar deze ééne grafheuvel gevonden wordt, er ook wel meer zijn zullen; en wie weet welk eenen vond wij heden nog doen zullen.”

Wij stapten dan spoedig den steenweg over, en haastten ons, zoo rasch mogelijk, de bebouwde boorden te verlaten, om in meer stille en woeste bosschen rond te dwalen; want waar menschenhanden arbeiden, dáár wisschen zij ook elk spoor van oudheid uit; ja elke herinnering van voorvader- lijken oorsprong wordt door hen vernietigd. Eerlang bragt ons het voetpad, dat wij volgden, door het kreupelhout, in een statig dennebosch; een zachte wind ruischte eerbied- wekkend tusschen het geboomte, terwijl eene der, door de natuur gevormde hoogten ons hier uitnoodigde, om eenige oogenblikken rust te nemen.

"Als ik hier in deze statige wouden rondzwerf," zeide palaios, "dan komt gedurig het beeld van ons Vaderland , zoo als het zich in zijne eerste ruwe gedaante vertoonde, voor mijnen geest. Toen dwaalden in deze bosschen nog de ontembare wilde ossen; het schichtig hert verborg zich onder gindsche boomen; het wilde zwijn vond zijn voed- sel overvloedig in de eikels, die van de overoude eiken- stammen afvielen; aan gindsche ruischende beek bouwde toen nog de bever zijne kunstige woning, terwijl troepen van trap-ganzen, wilde kalkoenen en zwanen zich in de moerassen verscholen, en duizenden vogels, wier stem