Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/70

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

( 62 )

heden avond met zijne vrouw en kinderen eten zal, als hij den ballast te huis gebragt heeft, zoo denken zij niet dat de arme man, nu nog, ofschoon de avond reeds daalt, onzeker is of hij wel brood eten zal!

Hij hoopt het slechts. Hij droomt zich in eenen schoo- nen droom zijner verbeelding met zijne vrouw en kinderen aan den disch; dáár de dampende koffijkan, hier het versche roggebrood. Zijne koe geeft hem melk daarbij en een stukje boter mag hij immers zondags, op den dag des Heeren wel eten! Op de andere dagen gunt hij zich slechts dikke melk op den boterham, dan moet de boter verkocht worden om de weipacht en het hooi voor zijne koe te betalen.

Goede wouter! hoe lacht gij zoo vriendelijk? gevoelt gij den molensteen niet meer, die u bijna doet bezwijken, om- dat gij denkt: het is heden avond feest in mijne hut!

Ja, feest is het in uwe hut, en daar zal zijn overvloed van alles en gij zult uwen hoed afnemen en God danken voor Zijne eindelooze liefde. Dat zult gij immers? wouter, want meer dan iemand in de gansche wereld weet gij toch dat God het was die u heden die spijs gaf?

Goede wouter! dan denkt gij niet aan den last dien gij droegt, maar aan de gaven die de Heer u toezond. Dan denkt gij aán de jonge raven, die de Heer spijze geeft, op hun geroep, en zegt: "Gij zult mijne kinderen niet vergeten.” Maar uwe vrouw en uwe kinderen zien op u en denken: wij hebben eenen braven man en vader die ons brood geeft, en zoo’n grooten last voor ons gedragen heeft en dat op Zondag!

Daar, eindelijk, is de eindpaal zijner reize, daar is het lieflijke dorp waar wouter te huis hoort. Nog schittert in zijne woning de lamp niet ofschoon het donker is. Er is nog geen olie in huis — maar straks! Doch ginds