Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/135

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES 105


Ten overvioede Jeze men echter den inhoud van de vijide aflevering: Vervolg van het verstandig antwoord op eene onverstandige vraag, en ook nog dien van de zesde: Over Gods besluiten en bijzonder over de praedestinatie, en van raden is geen sprake meer, men ziet en hoort niet maar een on- verstandigen vrager, doch gansche scharen daarvan, welke door den schrijver worden gewaarschuwd, ,toch niet blindelings de leiding van anderen (van die geen verstandig antwoord geven) te volgen.”

Nu honderd jaar staande achter de dagen waarin ds J. van der Linden van Kantens deze Bijdragen schreef, zijn wij toch blij dat hij dit deed onder eigen naam en niet in blawwboekjes. Ni kunnen wij hem kennen over wien ds H. de Cock telkens weer klaagde bij den Koning en wij mogen de weegschaal in de hand nemen en het te veel of te weinig door De Cock gezegd aflezen van de balans.

Luisteren we goed toe, dan dringt door de tijdruimte van juist honderd jaar eene stem uit een geprangd gemoed dat eene ontboezeming slaakt. Zij wordt vernomen uit eene andere hoek van ,Stad en ommelanden” en komt ook uit een anderen kring, dan waarin men te Oosterlittens en Kantens leefde op kerkelijk en geestelijk gebied.

De predikant van Nieuwolda, ds R. Engels, doet eene Ontboezeming, om daar binnen ruimte te krijgen, over de godsdienstige denkwijze : vroomheid en rechtzinnigheid, in de Hervormde kerk, bijzonder met betrekking tot de leer- aars. Hij verzekert in het: aan den lezer, ,volkomen eens te zijn met den voortreffelijken en diepdenkenden J. J. le Roy, dat leeraars, die zich hunner regtzinnige, oud-gereformeerde denkwijze bewust zijn, nu vooral openlijk voor den dag moeten treden.” Het is er toch verre van daan, dat de tegen- woordige Separatisten, vooral derzelver woordvoerders, de eenige, ware gereformeerden zouden zijn.” Ook ds Engels meent er aanspraak op te mogen maken gehoord te worden, ,meer dan zestig jaar bereikt hebbende, heeft hij den meesten tijd zijns levens, ernstig en biddend onder de waarheid doorgebracht. Bijbelstudie, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid, met de aanverwante wetenschappen, waren onafgebroken de voorwerpen zijner langdurige en onpartijdige onderzoekingen en hij is daarin nog dagelijks bezig, van den morgen tot den avond.” In het eerste hoofdstuk doet hij belijdenis van zijn geloof. Verder vertelt hij wat men moet denken van de beschuldiging, dat de meeste leeraars van den geest en inhoud der zuivere gereformeerde leer zijn aigeweken, althans hoe hij daartegenover staat: ,het lasterschrift van eenen De Cock is wel geene opmerking, veel minder wederlegging waardig, doch men ziet er uit, wat er in onze kerk omgaat, en hoe ver er door eene zekere sekte over de leeraars in het algemeen wordt gedacht en geoordeeld. Wat mij zelven betreft: ik trek het mij weinig aan, daar ik mij mijne zuivere, oude gereformeerde denkwijze levendig bewust ben.” Hij wenschte wel, dat hij met meer