Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/145

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES 113


looven....'%) Deze Gedachten is een der belangrijkste strijdschriften uit het jaar achttien honderd vier en dertig, en verscheen te Groningen. Het motto van de Gedackten is even teekenend als dat van de Wederlegging door Van der Kemp in hetzelfde jaar te Rotterdam in het licht gegeven. Zegt Hofstede de Groot: Als tot verstandigen spreke ik ; oordeelt Gij, wat ik zeg.” Van der Kemp belijdt: ,/k hebbe geloofd, daarom sprak ik.” Hofstede eindigt zijn belangrijke lijvige brochure aldus: ,Doch één ding vergete niemand, en dat staat hier met groote letteren uitgedrukt, dat de twistvraag van deze dagen niet is, wat de Christenen hebben te gelooven ; maar alleen of de eene Christen het geloof van den anderen mag beheerschen.”

Hij eischt leervrijheid!

Hij heeft het zijne ertoe willen brengen, dat niet door een nieuw juk van dienstbaarheid, ’t welk noch wij, noch onze Vaderen konden dragen, de Geest van God in ons worde uitgebluscht.”

Ik lees nog eens De Cocks ,aanval” en Hofstede’s ,gedachten”, en ik kom sterk onder den indruk, dat me de harde rede van De Cock meer oprecht voorkomt dan de betuiging van een Hofstede de Groot ,gemeend te hebben op te moeten komen voor de gemeente die Christus met Zijn bloed heeft vrijgekockt.” Waarom gaat toch ,een vriend der waarheid en des vredes” zoozeer schuil achter den palm, waarmede hij zwaait, dat wij hem niet in het vizier kunnen krijgen? Waarom treedt hij niet, die zich beroemt de lendenen omgord te hebben met de waarheid, voor het volle licht, als een kort verslag van het zoo gerucktmakend gedrag des afge- zetten predikants H. P. Scholte in de Hervormde Gemeente te Doeveren, Genderen en Gansoyen door hem wordt gedaan? Waarom hult hij zich in het diepe blauw, als hij na dat verslag gedaan te hebben ook nog een kort berigt van het gedrag en de afzetting van Gezelle Meerburg en J. van Rhee, gewezen predikanten te Almkerk en Veen geeft en dit alles laat uitgeven te Utrecht, bij L. E, Bosch in 1836? Is het omdat hij scheldt en insinueert als een straatbengel van achter een schutting ? Hij zelf schijnt wel te voelen dat het niet in de haak is dat hij zich schuil houdt! ,,Vraagt men naar zijnen naam, zoo is er niet één, maar velen zullen, geroepen, met ons optreden, om te verklaren, dat het alzoo geschied is.”

Met dezen uitvlucht verschoont hij het verzwijgen van zijn naam, terwijl hij van uit de menigte met steenen werpt, zoo met niet nog erger. Ten bewijze eenige liefelijkheden aan het adres van ds H. P. Scholte: hij heeft het reeds op de eerste bladzijde ,over diens dwaasheid en hoog- moedige partijzucht”; de volgelingen heet hij: ,heethoofdige scheur- makers”; ds Scholte ,is gedurende anderhalf jaar niet de vervolgde, maar de vervolger van zijn ambtsbroeders”. Spottend spreekt hij van ds Scholte als van ,de verlichte en bekeerde man, die weer met vuur gesproken heeft van Bailspriesters en afgodsdienst vol eigen waan en liefdelooze oordeel- Aschelding 8