Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/147

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES 115


van een onervaren ,heethoofde sectenmaker” en insinueert, ,dat men toen van alle kanten ontevredenen, zelfs op eenen afstand van eenige uren, kwamen toeloopen tot de prediking van Gezelle Meerburg, men ten behoeve van hem een derde zakje rond liet gaan tot ergernis van een ouderling des kerkeraads en eenige weldenkenden, die oordeelden dat een jong predi- kant, ongehuwd en in het genot van een goed tractement, zulk openbaar bedelen niet moest toelaten, waartoe menig predikant, in de dagen der fransche overheersching van zijne bezoldiging beroofd zijnde, niet dan in den uitersten nood zijne toevlugt genomen had”. Schrijvende over de kerkelijke handelingen van Gezelle Meerburg voegt hij er aan toe: ,Wij onthouden ons van verdere aanmerkingen op het gedrag van dezen jongen mensch.”

Wat bericht wordt aangaande den persoon van ds J. van Rhee is teekenend voor dezen man, omtrent wien al dra zulke slechte geruchten in Veen en den omtrek de rondte deden, waarom het schijnt, dat hij zich in het openbaar niet meer heeft durven vertoonen, en den 19 Februari 1835 des nachts met zijne goederen vertrokken is, De jonge beweging der Afscheiding heeft ook deze beproeving moeten doorstaan en haar te boven komen.

Het ,kort bericht” omtrent hem gegeven meldt: ,Reeds aan de Hooge- school te Leiden en daarna in de onderscheidene provincién, alwaar hij als predikant gestaan heeft, wist men van hem te spreken, en waren de geruchten van hem zeer ongunstig. Wij hoorden toen van zijn overgroote rechtzinnigheid niets, zoo min als van zijnen tegenstand tegen de kerkelijke verordeningen; maar wel vernamen wij, dat zijn berispelijke en onregt- zinnige wandel veel opspraak verwekte, en van alle weldenkenden ge- laakt werd.

Niet zonder reden voorzagen wij dus nog meerdere onrust en ver- warring in het classikaal ressort van Heusden en verder, toen wij hoorden, dat de heer J. van Rhee, predikant te Bekerke, onder de klassis van Middelburg, zich deed kennen als een ijverig voorvechter der Dordtsche regtzinnigheid, en door de bemoeiing van den heer Scholte te Veen zou beroepen worden. Eer deze plats nog vacant was, kwam hij te Doeveren, en predikte te Genderen en te Veen, zoodat er de gansche omtrek van gewaagde. Eenigen zeiden: dat is een man! welk een jjver bezielt hem! hoe levendig en onvermoeid; hij zal er nog onder bezwijken, want aan roepen en schreeuwen, aan bewegingen met de armen en springen met het gansche lijf liet het zijn eerw. niet ontbreken, zoo dat sommigen zelfs vreesden voor eenen ongelukkigen val uit den predikstoel. — Anderen spraken: de Heer is wel goed, dat hij ons in dit kleine land drie 2ulke bekeerde regtzinnige predikanten toebeschikt, en geene loftuitingen werden gespaard, om het aanstaande driemanschap hemelhoog te verheffen.”

Het classikaal bestuur van Heusden trachtte in den kerkelijken weg te voorkomen dat, ingeval hij beroepen werd te Veen, hem een goed attest �