Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/182

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

146 DE COCK ALS JONG PREDIKANT GEESTESKIND DER EEUW stad geweest zijn, heb ik hen niet gezien, daar wij des morgens te 5¹/2 uur uit de stad naar Assen gereden waren, om aldaar te zien, hoe het af zoude loopen met het examen van den broer van mijnheer Begeman. 7) Wij hebben onder dien tijd, dat Begeman zijn examen deed, geheel Assen bezien; het bosch en de buitenplaats van de Goeverneur hebben we bezichtigd en zijn daarna vertrokken over Norg: des avonds te 9 uren kwamen wij wederom in de stad en vernamen ook nog dien- zelfden avond het nieuws, hoe het met onze Groninger studenten afgelopen waar alles in de beste orde! Jan van Latum heeft met glans zijn examen afgelegd en ook mijnheer uw neef Detmers) is gelukkig door het examen geraakt. Hunne aangezichten blinken en schitteren van vreugde. Wij hopen ook schielijk aan het preken te raken, maar het examen zal wel niet eer gebeuren dan tegen de groote vacantie. Vòòr dien tijd hoop ik u nog wel eens een andermaal te zullen zien. Want indien gij in de kermis komt zal er toch dunkt mij altijd nog wel gelegenheid wezen om elkander nog eens te zien, en te spreken, doch schrijf mij doch vooral wanneer gij komt. Buitendien denk ik dat wij ter gelegenheid van den Hemelvaart, welke op een Donderdag invalt, wel een halve week vacantie zullen krijgen, wanneer voor u alsdan de gelegenheid zulks toeliet, zouden wij zeer goed en aangenaam dien tijd bij broer en zuster te Winschoten kunnen doorbrengen. Indien zulks het geval mogte worden, dan zoudt gij in de tweede week de kermis kunnen bezien en dan zoo van Groningen naar Winschoot gaan, op welke reis ik u alsdan gezelschap zoude houden. En zou ik thans wel anders kunnen dan om mijne geliefde geluk te wenschen op uwe verjaring, op de verjaring van u aan welke mijn geheel geluk of ongeluk hangt, want indien ik u ooit verlies dan is ook al mijn genoegen hier op aarde verloren, dit heb ik u reeds toen gezegd toen ik uwe hand voor het eerst gevraagd heb, dit gevoel bezielt mij nog en hetzelve zal gelijk ik hoop en vertrouw mij ook altijd aankleven. Hieruit dus kunt gij zelve besluiten wat ik u toewensch. Uw leven is het mijne, uw geluk maakt het mijne uit en ik hoop dat gij eens met mij.... maar wat behoef ik u meer toe te wenschen, gij weet dezelve alle ook zonder dat ik ze u melde. Hier zal en moet ik eindigen, dewijl ik nog dezen morgen een paar Heeren verwacht en die dus wanneer zij mij een brief zagen schrijven weleens op de gedachte zouden komen dat dezelve aan u gerigt ware; behalve mijne vurigste wensch, dat gij dus altijd de mijne zult zijn, hoop ik dat gij mij zoo schielijk mogelijk terug schrijft. Uw hartelijke minnaar H. T. 9) de Cock Groningen Zet den 4 ik zegge den 4den Mey 1822. Nu meene men niet dat in die dagen, in vele opzichten zoo verschil- lend van de onze, deze de trant en manier van schrijven was waarop