Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/184

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

148 DE COCK ALS JONG PREDIKANT GEESTESKIND DER EEUW doorgang naar een beter leven! Dan hebben wij als Paulus begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Zie daar, mijne waardste! U eene schets van dien staat, waartoe uw droom mij gereede aanleiding gaf. Dit te bepeinzen is geenszins tijd verspillen. Deze zaak van zoo groot gewigt kan niet te dikwijls herdacht worden. Dan voor deze reis nu niet meer. Wat zal ik zeggen van een tijd bestek van veertien dagen, in welk ik misschien u niet zal mogen zien? Tevreden, met de hoop op verbetering: zie daar de beste troostbron. Zoo de tijd toelaat, gaat dan des avonds omstreeks negen uur het hemel- ruim van het noorden beschouwen en zoo zij zichtbaar is, de noordstar; en denkt dan tevens dat ook uw minnaar met een meer dan gewonen aandacht zijnen blik wendt naar die plaats waar hij door lang te staren zich verbeeld aldaar uw beeld in dien blauwen hemelboog te ontdekken. De grootsche gedachte; dat Hij, die alle deze hemelligchamen schiep en hen hunnen standen en loopbanen aanwees, ook ons heeft geschapen en ons onzen weg in zijnen wijsheid te voren verordend, ook zal doen loopen, doet mij geheel tevreden zijn en leert mij uitroepen: Amen Heere! Uw wil geschiede! Ontvangt met dezen een hartengroet eenen kus en handdruk en zijt verzekerd dat ik ben Uw teeder lievend minnaar H. Hz. Meyerink. Maar was het dan misschien in Groningen geen gewoonte, dat men in dergelijke brieven den vromen toon aansloeg; vermeed men dan liever zich godsdienstig te uiten? Toch niet! De jarige ontving op dienzelfden dag ook nog een verjaarbrief van een tante De Cock. Naar den trant dier dagen stelde zij haar wensch op rijm. Wildervank, den 4 Mey 1822. Waarde Vriendin. Frouwe Helenius 10) Venema. Dit is een wensch op uwe verjaring. Frouwe, ik verjaar u op uw geboortedag, 'k Wensch dat gij onder de vrees des Heeren uwes Gods wandelen mag; en dat gij moogt zijn een kind Gods geboren, en dat gij onder den engelen niet zult gaan verloren, en dat gij moogt hebben een zalige dood, van de engelen gedragen in Abrahams schoot. Christus is de wijnstok en wij zijn de ranken, Wij behooren God altijd te loven en te danken. Frouwe, ik verjaar u met geen takken of louwrier, Maar met de kroon des hemels vier,