Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/223

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW 183 zijn vroegere vrienden en leidslieden in tijdschriften en periodieken, zeer verre en ook zonder verbloeming zijn afgeweken van de leer der kerk, ja de kerkleer, door hen bezworen, tegenspreken en bestrijden, de een meer openlijk, de ander meer bedekt. Tot zijn diepe teleurstelling en ver- ontwaardiging leest hij, hoe in De Boekzaal en Godgeleerde Bijdragen mannen, die zitting hebben in de hoogste colleges en vergaderingen der kerk, er groot op gaan, dat zij afwijken van de leer der kerk en die openlijk en niet steeds met waardigheid bestrijden. Dit treft hem te eerder, nu hij ook geschriften leest als Molenaars Adres en dat met groote instemming. Echter de lezing van de geschriften van C. baron van Zuylen van Nijevelt maakt in dezen tijd wel den allersterksten en diepsten indruk op hem. Als hij daarna leest wat een Laurman en Van der Linden durven schrijven en hij zich niet kan ontworstelen aan den benauwenden indruk door hun laatdunkendheid, schelden en schim- pen op hem gemaakt, dan komt er ruimte voor zijn benauwde ziel als hij terzelfder tijd en steeds weer den naam noemt van den door hem zoo zeer geëerden en geprezen, edelen en moedigen C. baron van Zuylen van Nijevelt. Juist in den tijd, waarin De Cock zich ijverig toelegde om de her- vormde leer te leeren kennen, die de vromen in zijn gemeente aanprezen, en die hem tot op dezen tijd onbekend was, verscheen van C. baron van Zuylen van Nijevelt, Ridder en Thesaurier der Orde van den Neder- landschen Leeuw, een boekje getiteld De eenige redding, 28 Januari 1831, te Amsterdam in den boekwinkel bij den reeds genoemden en bekenden uitgever J. H. den Ouden. De korte inhoud van dit geschriftje komt hierop neer: De eenige redding ligt in de handhaving van den waren hervormden godsdienst." Dàt was voor De Cock eene openbaring! De Cock was een waar vaderlander! Hij had ons volk en ons vorstenhuis zoo lief! Het land verkeerde in bizonder moeilijke omstandigheden. De „dichter” op het leven van „domine H. de Cock” zingt: En verder: En rampen troffen om dien val Ons overal. De Nederlandsche Leeuw, In deze donkre eeuw, Die scheen toen ook niet te beseffen, Dat 't tijd was om zich op te heffen; En gaf, misleid, 't vrijzinnig rot, Een' ruimen bod.