Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/237

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW 193 klacht volgroeid zijn. Bij De Cock zal geen stilstand zijn. Bij zijn tegen- standers ook niet. Het proces begonnen in het leven van De Cock, kan niet meer gestuit worden; Hij, Die dit werk is begonnen, zal het ook doen wassen en groeien. Wel zal men trachten het te stuiten. Dit zal gepoogd worden van de zijde dergenen die eertijds zijn vrienden waren; dit zal straks met alle kracht geprobeerd worden door dezulken die steeds meer hun vijandschap zullen openbaren. Ons treft het, dat het ook bij De Cock in zoo betrekkelijk korten tijd tot eenen beslisten ommekeer kwam. Al zag hij niet waartoe dit veranderd inzicht hem leiden zou in het eind, zijn roeping voelde hij toch onmid- dellijk en wel deze: te getuigen van wat hij had leeren inzien. Omdat De Cock alles minder was dan een stijfhoofdig en eigenzinnig drijver, ging hij op onderzoek uit of de dingen alzoo waren gelijk hij die bij aanvang had leeren kennen; omdat hij gaarne zelf wilde onderwezen worden, onderwees hij zelf ook weer graag. Neen, De Cock was niet de man die het beter dacht te weten". Daaruit is te verklaren dat hij zoo'n uitgebreide correspondentie voerde. Hoezeer zijn tijd ook bezet was, steeds weer vatte hij de pen op; den een raad vragende, den ander gaarne willende winnen, den derde weder- leggende, den vierde ten toon stellende, wijl hij dien als zeer verleidend en gevaarlijk beschouwde voor Neêrlands kerk en volk. Liefde tot de kerk der vaderen deed hem gloeien. De liefde kan ook hard zijn en moet dat soms wezen. Ook de academievriend en voorganger te Ulrum, Prof. Hofstede de Groot, hoorde van deze dingen, en hij maakte zich ongerust. Hij vreest dat De Cock, die eerlijke rondborstige De Cock, die tot zijn spijt en naar hij meende in de beide vorige pastorieën zijn studiën niet had voortgezet, daarom wel niet opgewassen zou blijken te zijn tegen de orthodoxen in den kerkeraad en in de gemeente. Toch is de zaak nog niet verloren ! 't Zou ook jammer zijn voor dien besten De Cock en voor die lieve gemeente! Ulrum is niet ver van Groningen. De Groot is ook school- opziener. Mogelijk kan hij de zaken wel combineeren. Hij reist naar Ulrum, want hij mòet en zal spreken met De Cock; daarbij vertrouwt hij op zijn overredingsgave, hij zal De Cock wel tot bezinning brengen of neen: De Cock kent hij als man van te gezond verstand, dan dat hij zou vreezen hem uitzinnig te bevinden, en dat De Cock buitenzinnige dingen zou doen; ook kent hij hem als een man die niet eigenzinnig is. Dit besluit van De Groot eert den hoogleeraar; 't is jammer dat zijn latere houding tegenover De Cock en diens medestanders, vooral tegen- over den onderwijzer van Houwerzijl, D. J. van der Werp, een schaduw werpt op Hofstede's karakter. ¹0) De Groot keerde naar Groningen terug. Zijn pogen had geen resultaten! Afscheiding 13