Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/244

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

200 CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK en zijnen eigenwaan zelfs zoo verre gaat, dat hij een Apostel durft bestraffen? zie bl. 7, redelijke godsd. verg. met Rom. 12: 1. Ik bepaal mij met den algemeenen geest, die er in heerscht te onderzoeken, en aan geschiedenis en christendom te toetsen. Het doel van het geheele boekje is, hierover valt geen twijfel, de Hervormde leer op te geven en de afwijkingen daarvan te doen kennen, opdat Nederland door tot dezelve terug te treden behouden worde. Op de hoofdredeneeringen nu, tot dit doel strekkende, die de man aanvoert heb ik veel en velerlei aan te merken. Vooreerst, kent hij niet, 't geen hij Hervormde leer noemt. Ik neem hier voorloopig Hervormde leer in zijnen zin, dat is voor de leer door de Dordsche Synode voorgesteld. Deze zeg ik, dat de man, die er over schrijft, en om welker verlating hij zoo vele Predikanten van niets minder dan eedverbreking beschuldigt, niet kent. Zij moet gekend worden uit de drie formulieren van eenheid, door die Synode aangenomen, welke zijn de Heidelb. Katechismus, de Nederl. Geloofsbelijdenis en hare eigene Canones. Welnu wat hij zegt bl. 7, 8 van den Heiligen Geest, als die de kerk bestiert, strijdt tegen Katech. vr. 50. Wat hij beschrijft bl. 10, dat Jezus Christus op de wereld gekomen is, ter betoning van Gods regt- vaardigheid en meer niet, strijdt met art. 20 van de Geloofsbelijdenis. Wat hij bl. 12 spreekt over Adam, als ons Verbondshoofd, is eene geheel andere leer dan in vraag 7 van den Katech. en Art. 14 en 15 van de geloofsbel. voorkomt. Ik zou op deze wijze kunnen voortgaan: maar waar toe zal ik mij vermoeijen met aan te toonen, dat hetgeen v. Zuylen onze leer noemt op verre na niet altijd deze of die leerstukken van Dordrecht bevat, daar hij in den geheelen geest der leere te Dordrecht vastgesteld, zoo deerlijk mistast? Hiertoe breng ik vooral twee stukken, eerst, dat hij wil hebben, dat de Predikanten den leer der absolute Praedestinatie op den Predikstoel zullen brengen, en tot het punt maken, vanwaar zij in hunne Evangelieverkondiging uitgaan. Lijnregt strijdt dit niet alleen met de uit- drukkelijke vermaning van de Dordsche Synode, Can. Cap. 1. Art. 14, maar ook tegen de wijze van doen in den Heidelb. Katechismus, in welk leerboek geen woord over de absolute Praedestinatie voorkomt, tot een duidelijk blijk, dat de eerste Hervormers, al geloofden zij het leerstuk, hetzelve niet in het volksonderwijs wilden opnemen. Die dus in van Zuylens zin Hervormd wil zijn en zich aan de oude wijze van doen houden, mag er niet over spreken tot het volk, en het is een ongehoorde en ongeoorloofde nieuwigheid, zoo hij het waagt, dit leerstuk op den kansel te brengen. Vervolgens reken ik hiertoe, dat v. Z. in het geheel niet schijnt te weten, vanwaar de Hervorming der kerk is uitgegaan, namelijk van het vrije onderzoek des Bijbels. De Protestanten hebben dit ten allen tijde op den voorgrond gesteld en als een kenmerkend onderscheid hunner kerk van de Roomsche opgegeven. Zie slechts de Nederl. Geloofsb. art. 7, waarin duidelijk gezegd wordt, dat er niets is dan de Bijbel, 't welk ons