Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/290

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

244 REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM verfraaiing dienstbaar, terwijl het de kerk zelf minder ruim maakt. Het eerste nl. is het geval met die ijzeren balken door de kerk en het tweede met de banken, die inplaats van hechtte en sterke eiken nu verwisseld en vervangen zullen worden door vuren en greinen, terwijl men deze laatsten een halve zitting langer wil maken en daardoor de wandeling zodanig vernaauwen, dat de ruimtte te naauw wordt naar veler oordeel en de berging zeker minder, zoodat dan het geld van Zijn Majesteit ge- heel tegen zijn doel zou besteed worden. De kerkvoogden zelve kunnen dit niet ontkennen, maar beroepen zich altijd daarop dat zij de zaak eenmaal zoo in dien tijd voorgedragen hebben, en dat zij nu, om niet voor leugenaars bekend te staan, de zaak moeten volhouden en door drijven. Wat het tweede punt aangaat: de kerk is thans niet ruimer als ten tijde van Dominee thans Professor De Groot, toen wierd de vergroting noodzakelijk geacht; waarom dan nu niet? Toen is het getal zitplaatsen opgegeven op 178, nu op 298; waaruit het Collegie van Toezigt ge- makkelijk zien kan, dat men nu bij gelijke ja dringende noodzakelijkheid, uit partijschap dezelfde zaak tegenstaat, die men toen begunstigde, weshalve wij van UEd., beter ingelicht, geen tegen uitspraak, maar billijkheid hopen en verwagten. Wat het bezwaar voor de kerkefondsen aangaat, dit is althans van de zijde der kerkvoogden meerder voorwendsel dan dadelijk bezwaar, daar zij voor deze vertimmering f 1450 overhadden en mondeling toegezegd hebben dan nog om tusschen beiden zonder weten van het Collegie van Toezicht dan nog te laten maken een Galerij of Klunderbeun begroot ongeveer op f 300, zoodat zij dan geenerleij bezwaar zagen in de som van f 1750. Wanneer nu hierbij nog eens f 500 gevoegd wierd, dan zou, wanneer de zuinigheid behartigd wierd, de vergroting van het kerkge- bouw ten genoege van de geheele gemeente kunnen geschieden; welke f 500 dan toch eigenlijk geen bezwaar oplevert maar slegts hun lieder voorwendsel is bij UEd. om de zaak, daar zij tegen zijn, te beletten en te keer te gaan. Dat eindelijk, gelijk van hen of van elders weten wij niet, voorgewend is dat op die wijze gedurende jaren geene gelden zouden aanwezig zijn om de nodige en ook de thans zoo dringende herstellingen te bekostigen, is geheel en al bezijden de waarheid en het tegendeel is waarheid. Het bezwaar 't welk hen dan drukt, gelijk zij met eenige billijkheid kunnen voorwenden, is die f 500.-. Maar immers zulks bedraagt toch jaarlijksch niet meer dan f 25 rente. Zal die hen dan belemmeren in alles? Maar integendeel, zoo die vertimmering doorgaat, dan worden de kerke- fondsen grotelijks belemmerd, want deze doorgaande, tegen genoegen van schier de geheele gemeente, kunnen kerkvoogden gemakkelijk weeten, indien zij zich maar eenigsints daarop willen informeeren, dat het tweede zakje,'t welk nu, gelijk wij meenen f 150 rijkelijk opbrengt, vervalt, daar dan allen zich hieraan zullen onttrekken en zoo zullen zij hierdoor te weeg brengen een verlies van f 125 meerder aan de kerkelijke inkomsten dan indien de vergroting van het kerkgebouw doorgaat en zulks alleen om